Toegankelijkheid

 

 

 

De stamkaart

Bron: Wikipedia

Stamkaarten (Tweede Wereldoorlog)

De volgende distributiebescheiden zijn tijdens de bezetting in Nederland van kracht geweest.

  • Eerste Distributiestamkaart
  • Tweede Distributiestamkaart
  • Tabakskaart
  • Textielkaart
  • Serviesgoed kaart
  • Nieuwe bonkaart
  • Lopende bonkaart
  • Inlegvel

De Eerste Distributiestamkaart werd vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland ingevoerd. De kaart uitwisselen met anderen (familieleden en anderen) was verboden. De Tweede Distributiestamkaart werd door de Duitse bezetter ingevoerd om de duizenden onderduikers van voedsel af te snijden. (Deze mensen zaten veelal ondergedoken, omdat zij niet voor de Duitse bezetter wilden werken in Duitsland). Wie immers geen stamkaart had, kon geen bonnen krijgen en dus ook geen voedsel en andere goederen kopen. Om aan de Tweede Distributiestamkaart te komen, moest men zich eerst bij de overheid melden met het Persoonsbewijs. Was dit in orde (er waren wel vervalsingen in omloop), dan kreeg het Persoonsbewijs en de Stamkaart een controlezegel opgeplakt. Zat men ondergedoken (deze mensen hadden veelal een vervalst Persoonsbewijs), dan kon men zich niet legaal melden en dus verkreeg men geen stamkaart en dus ook geen distributiebonnen. Deze maatregel werd door het Ambtenarenverzet zorgvuldig gesaboteerd. Tot irritatie van de Duitse Overheid bleken er uiteindelijk meer stamkaarten verstrekt dan de bevolking volgens haar groot was, zonder dat duidelijk was waar gefraudeerd was.

Verzetsgroeperingen gingen dan ook tijdens de oorlog over tot het overvallen van de kantoren waar de bonnen werden bewaard, de distributiekantoren. De aldus verkregen bonnen werden verdeeld onder personen die onderduikers hadden, zodat men extra voedsel voor de onderduikers kon kopen. De meest spectaculaire overval was de Tilburgse zegeltjeskraak op 25januari 1944, waarbij 105.000 z.g. Rauterzegels ten behoeve van de Tweede Distributiestamkaart werden buit gemaakt.

Door een tekort aan allerlei grondstoffen werd vaak overgegaan tot surrogaatmiddelen. Op de Tabakskaart was tabak te verkrijgen. Dit was tegen het einde van de oorlog al lang geen gewone tabak meer zoals men die voor de oorlog kende. Tabak, van inferieure kwaliteit, werd ook wel in de eigen tuin gekweekt. Veel rokers dekten hun nicotinebehoefte met "bukshag". Zeep bestond uit klei en zand, vandaar de naam "kleizeep". Muntgeld was van zink gemaakt, schoenen van karton en papier. Ook andere zaken waren van surrogaat gemaakt. Het oorlogsbrood bestond deels uit aardappel- of peulvruchtenmeel, was donker van kleur en smaakte klef en zurig.

Op de Textielkaart was textiel te verkrijgen en met de Serviesgoed-kaart was serviesgoed te kopen. De zogenoemde Bonkaarten konden Vleeskaarten, Broodkaarten, Boterkaarten, Versnaperingskaarten en Bloemkaarten zijn. Ook was er een bonkaart Algemeen. Ook brandstoffen waren "op de bon". Bij de inlevering van brandstofbonnen werd door de leverancier voor die bonnen een bewijs van ontvangst verstrekt. Als er, bijvoorbeeld bij het transport van die brandstoffen (meestal steenkool), een controle plaatsvond moest een dergelijk ontvangstbewijs getoond worden, anders werden de brandstoffen in beslag genomen.

Een distributiestamkaart van na de oorlog - niet ingevuld

Distributiestamkaart

 

Distributiebonnen

Bron: Wikipedia

Distributiebonnen worden gebruikt indien maatregelen voor een eerlijke verdeling van goederen over de bevolking door middel van rantsoenering noodzakelijk zijn. Gedurende een oorlog of andere crisissituatie kunnen tekorten aan grondstoffen en/of voedsel optreden waardoor een verdeelsysteem moet worden ingevoerd omdat anders een deel van de gebruikers van voedsel en goederen hiervan verstoken raken. De bedoeling is bovendien hamsteren en speculeren tegen te gaan.

Om ervoor te zorgen dat iedereen tijdens deze tijden van gebrek toch aan grondstoffen en voedsel kan komen, kan een overheid overgaan tot de verstrekking van distributiebonnen. Wanneer een product als bijvoorbeeld koffie wordt gerantsoeneerd tot een pak per persoon, mag een winkel slechts een pak per persoon verkopen. Maar deze persoon kan meerdere winkels afgaan, of zijn gehele familie op pad sturen om ieder een pak koffie te kopen. Om de rantsoenering effectief te maken is daarom een controlemiddel nodig: de distributiebon.

Zowel in de Eerste Wereldoorlog als in de Tweede Wereldoorlog bestond in Nederland distributie, waarbij allerlei voedingsmiddelen en goederen "op de bon" waren. Ook ná de Tweede Wereldoorlog was nog een aantal jaren distributie nodig van schaarse artikelen. Om aan distributiebonnen te komen moest men in het bezit zijn van een zogenoemde door de overheid verstrekte Distributie-stamkaart. Wanneer men de bonnen had verkregen, kon men op in de kranten aangekondigde tijden de winkel bezoeken om gerantsoeneerde producten te kopen. Omdat iedereen op hetzelfde moment zijn bonnen moest inleveren, stonden voor de winkels lange rijen. Men had geld en distributiebonnen nodig, had men wel geld maar geen bonnen dan mocht er niet verkocht worden.

Op 11 oktober 1939 werd in Nederland suiker als eerste product in de Tweede Wereldoorlog alleen verkrijgbaar met bonnen. Vanaf januari 1940 gold dit ook voor erwten. Tot in de jaren 50 bleven veel goederen slechts "op de bon" verkrijgbaar, koffie was in 1952 het laatste product dat ten slotte weer vrij verkrijgbaar werd.

 

 

1941 1945 bonnen