Toegankelijkheid

Grollerholt (6)

De vergaderplek

Het gezag van de Gratama's, Magnin en de archeoloog Janssen deed in de negentiende eeuw de kritiek omtrent de juiste vergaderplaats in het Grollerholt verstommen. Toch was redelijk veel van hun wetenschap gebaseerd op vermeende kennis van oude Grollenaren, die mogelijk zelfs antwoord gaven op suggestieve vragen. Zoals we al zagen, behoorde Pelinck tot de twijfelaars over de juiste vergaderplaats in het bos, maar hij wilde zijn vingers er kennelijk niet aan branden. De geleerde Van den Biesheuvel Schiffer liet zich in 1884 toch nog maar eens weer door oudere ingezetenen van Grolloo voorlichten over de vroegere 'zitbanken' in het bos en raakte daardoor zelfs meer overtuigd dan ooit. Alleen zou de plek iets meer westelijk hebben gelegen van de plaats die door de provincie was aangekocht. Iemand beweerde daar zelfs in zijn jeugd de zoden rustbanken nog te hebben gezien!

Het heilige woud

Bij zijn omzwervingen in het gebied had Van den Biesheuvel Schiffer bovendien onverwacht iets nieuws ontdekt. Op zijn zoektocht naar de vroegere omvang van het Grollerholt hadden een paar bejaarde landbou­wers uit Crolloo gezegd dat het in het westen aansloot op een op dat moment nagenoeg boomloze plaats in de mar­ke van Amen nabij het Amerdiep dat van 'older tot older' de naam Heilige Woud had gedragen. Nu lagen daarbij nog een drietal 'Hilgen Maeten' die als hooiland werden gebruikt. Waarorn wisten ze niet, maar volgens Van den Biesheuvel Schiffer was het duidelijk dat ergens in die hoek de eerste bewo­ners van de streek hun goden vereerden en de rituelen van de toenmalige gods­dienst moesten hebben plaats gevon­den. Zo'n benaming was natuurlijk niet uit de hemel gevallen en hij verzuchtte: 'wanneer nog die dichte bladerkroon beschutting bood tegen de zengende zonnebrand, wanneer nog die krachtige twijgen een breidel aanlegden aan den losgebroken orkaan; och dat men in vroeger dagen een weinig pië­teit mocht hebben gevoeld tegenover dat vroeger vereerde; dat men van die woudreuzen de vernielende bijl, van het struikgewas de dodende schapenbeet mocht hebben afgekeerd; was daar nu het heilige woud, dan was ook de vraag beantwoord waarom later in het afgele­gen Grollerholt de bijeenkomsten van de landdag plaats grepen'.

Het Heilige Woud lag niet ver van de oorsprong van hel Amerdiepje en maakte in een ver verleden deel uit van een veel groter boscomplex waar­toe ook het Grollerholt gerekend kan worden. Het zeer afgelegen en vrij lage veenachtige gebied was zeker niet geschikt om er te vergaderen. Van den Biesheuvel Schiffer zag dat ook in en verklaarde: 'kwam het volk ter verga­dering bijeen, wanneer de runenstaf ging van hand tot hand, of wanneer het zwaard sloeg op het heirschild door de marken des lands. Wanneer ik spreek van vergadering van het volk bedoel ik natuurlijk niet daar in het heilige, waar alleen de priesters en bij uitzondering de hoofden toegang hadden, maar in het die plek omgevende woud'.

grollerholt-rhg-023

Escomplex van Grolloo ten zuiden van het dorp omstreeks 1650. (naar Edelman-Vlam)

 

Zo maakte ook Wieringa (1966) bij zijn bekende veldnamenonderzoek gebruik van informanten. Omstreeks 1950 vertelde de oude scheper Stevens van Grolloo hem van 't Heilige Bos gelegen aan het Amerdiepje. Vroeger heette het 'Hillige Wold', en zei de scheper: 'daor wuren ze geheiligd'. Toen het land in de oorlog op gezag van de bezetter werd omgeploegd, het verplicht grasland-scheuren, kwamen grote ronde asplekken te voorschijn, kennelijk van brandstapels. Vond hier crematie plaats en wierp men als in India de as in de heilige Aa?, vroeg Wieringa zich af. Zoals we nu weten, stelde hij vast, waren de asplekken ver­oorzaakt door er houtskool te branden in verband met de vroegere ijzeroer­winning. Het is een mooi voorbeeld waartoe mondelinge informatie zoal kan leiden. Mogelijk daarom werd door historici ook liever gezwegen over de exacte vergaderplaats in het Grollerholt, of ging men de kwestie eenvoudig uit de weg. Zoals bijvoor­beeld bij Gosses (1941) die de plek zon­der meer 'een nog bestaand eiken bosje bij Grolloo' noemde. Vier jaar later schreef Waterbolk 'over de juiste plaats heeft men slechts vermoedens'. En in de in 1985 verschenen Geschiedenis van Drenthe wordt kort en bondig ver­meld dat de juiste vergaderplaats niet bekend is. Toch had Edelman-Vlam toen al (1972) haar zienswijze gege­ven, maar was het voor de redactie van Geschiedenis van Drenthe kennelijk niet de te omarmen doorbraak. Edelman-Vlam constateerde terecht dat rond de essen de restanten lagen van de eertijds uitgestrekte Holten, opgaande bossen van voornamelijk eiken en beuken. Naar aanleiding van een in 1959 uitgevoerd onderzoek door de Stichting Bodemkartering stelde zij vast dat het huidige Grollerholt op een vochtig, zwaar ontwikkeld heidepod­zolprofiel staat. De gezworenen zou­den er volgens Vlam destijds zeker met hun voeten in het water hebben geze­ten. Dit lijkt evenwel sterk overdreven en kan mogelijk zijn aangegrepen om haar andere visie naar voren te bren­gen. Een kaartje uit 1646 vermeldt op de plaats van het Grollerholt de 'Dicke Heurn', ook een benaming voor bos, doch niet voor zwaar opgaand hout, maar voor dicht kreupelhout. Haar suggestie dat de vergaderplek meer westelijk zou liggen werd in Geschiedenis van Drenthe niet overgenomen. In Geschiedenis van Rolde (1993) daaren­tegen worden beide mogelijkheden opengehouden.

Greppels in het Grollerholt

De zogenaamde zitplaatsen in het Grollerholt aan de oostzijde van de weg zijn voor de voorstanders altijd het belangrijkste argument geweest voor hun vastberadenheid. In de bestaande literatuur wordt dit niet nader uitge­legd en daarom was er reden dit nog eens te onderzoeken. De Jonge van Ellemeet liet in zijn Drentsche marken (1919) onbehandeld de vier kwarten holtwaar die in 1851 door de eigenaren van het Grollerholt ten huize van de winkelier Hendrik Entink te Grolloo werden verkocht. In feite waren het de bosgenoten die tot deze verkoop over­gingen, want niet iedere markgenoot had houtwaar.

Opvallend is dat op de kadasterkaart van 1832 er grenzen en sectienummers in het Grollerholt zijn aangegeven die in dit geval niets anders kunnen bete­kenen dan dat het hier slechts om een gebruiksrecht gaat. In de bijbehorende kadastrale legger, waarin normaliter de eigenaren van de grond staan geno­teerd, gaat het nu om de eigenaren van het hout, immers de grond was nog niet gescheiden. Er bestaat geen wille­keur van Grolloo over het gebruik van hun holtwaar zoals dat in Westerbork, Roden en Anloo wel het geval is. Het is in Anloo zo dat de houders van elk lot het in 1684 vrij staat telgen te kweken en een hoekje tot een telgenkamp bin­nen of buiten hun district af te graven. Zonder recht van eigendom van de grond konden ze als vruchtgebruiker zo'n perceeltje omgreppelen. Gekapte delen in het bos mochten weer beplant worden 'tot des planters en sijne erfge­namen eigen profijt'. Het zou vreemd zijn bomen te planten die een buiten­staander later zou kappen en daarom kwamen er om het houtbezit veilig te stellen steeds greppels om toe. Deze ont­wikkeling was het gevolg van een maat­regel van de Drentse overheid om het snel afnemen van het areaal bos tegen te gaan. In het begin van de zeventiende eeuw was de toestand nijpend en voor de herbouw van de Drentse dorpen was veel eikenhout nodig. In 1612 werd door Drost en Gedeputeerden een jaarlijkse aanplant van acht eiken tel­gen per waardeel in iedere buurschap bevolen. Houtvoogden moesten op de naleving van dit bevel toezien, maar de maatregelen sorteerden weinig effect. In 1637 stelden het Ridderschap en Eigenerfden vast dat iedere gewaar­deelde in de bossen de vrijheid zou hebben op lege plaatsen in het holt bomen te planten en die als de zijne kon beschouwen. Dit was zelfs geoor­loofd op de gemene heide en de plan­ter zou het houtgewas in altijddurende eigendom en in gebruik mogen hou­den. Ook hieraan was het bevreden met greppels of wallen gekoppeld. Omdat alles samenhing met de hoeveelheid waardeel dat men bezat, ging het vaak om kleine stukjes grond met slechts een paar bomen. Het zat duidelijk zijn dat in de loop der tijden er ook in het Grollerholt vele soorten greppels en walletjes aawezig moeten zijn geweest. Wanneer de Groller onderwijzer de archeoloog Janssen niet expliciet de juiste' vergaderplaats had aangewe­zen, had hij het fenomeen van de grep­pels overal in het bos kunnen constate­ren. Dat Janssen inderdaad zitplaatsen vond is hiermee wel zeer onwaarschijn­lijk geworden. Bovendien vond hij bij twee greppels de grond zodanig gede­poneerd dat men tegeover elkaar zou zitten. Bij de derde lag de uitgeworpen grond andersom, zodat men met de rug naar elkaar toe zou hebben geze­ten. Ook is het vreemd dat Janssen geen vierkant vond zoals de Gratama's beweerden gezien te hebben.

Vergaderen in het Westerholt?

Tijdens een uitgevoerde bodemkar­tering bleek dat onder het esdek aan de westzijde van de weg Grolloo/Schoonloo, dus tegenover de vermeen­de vergaderplaats, een goed ontwik­keld bosprofiel aanwezig was. Edelman­-Vlam opperde daarom de mogelijkheid dat het blok dat de Hemelinck wordt genoemd als vergaderplek in aanmer­king komt. Zij sprak daarover met een nieuwe generatie ouderen uit Grolloo die haar niet tegenspraken. Toponiemen hebben over het alge­meen een grote duurzaamheid en ze vertellen ons veel over de oorspronke­lijke ecologische situatie en de diverse vormen van grondgebruik. Edelman-­Vlam meende vast te kunnen stellen dat de benaming Hemelinck een aflei­ding is van 'Heimaal , om zo verband te zoeken met de oude vergaderplaats. Heemael of Heimel betekent in oud Nederlands vierschaar of rechtsdis­trict. Wieringa vond bij zijn veldna­menonderzoek verschillende schrijfwijzen voor dit stuk land: 't Hemelriek, Heemrik, Heemerijk en Hemrik. Hamric, Hemrik of Hemmerik bete­kent dorpsmark, dorpsgemeente of het dorp en zijn gebied. Ook hier komt hij weer uit bij een rechtsdistrict of in ieder geval iets gemeenschappelijks. Naast de Hemelinck aan de grote door­gaande weg vinden we de Kruisakker die duidelijk verwijst naar de roomse periode. Meer naar het zuiden ligt het Mennegat. We vinden hier 'menne' in de betekenis van zandweg die naar de achterliggende akker loopt. In dit geval is dat de Hemelinck of mogelijk ook gewoon de zuidelijke weg om de es. Misschien lijkt het wat ver gezocht, maar het is frappant dat er niet al te ver van de weg Grolloo-Schoonloo een urnenveld uit de ijzertijd gelegen moet hebben. In 1949 kwamen aan de ringweg om de zuidelijke punt van de zuides spo­ren van een urnenveld te voorschijn. Wieringa tekende bij zijn veldnamen­onderzoek uit de mond van zegsman­nen op dat ongeveer op de plaats waar de weg een bocht maakt naar Grolloo ooit een galgenberg lag. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een ver­dwenen grafheuvel die daarvoor dien­de. Er zijn in de geschreven bronnen geen aanwijzingen dat ter plaatse ooit iemand ter dood is gebracht, maar we kunnen het niet uitsluiten. Mogelijk moeten we hier ook denken aan de waarschuwende werking die in het algemeen van een galg uitging en die de bezoekers van de landsdag in het bijzonder in herinnering bracht dat de landsvrede was afgekondigd. Het verbreken van de vrede werd niet over­gelaten aan de wraak van de familie van het slachtoffer, maar namens de gemeenschap lagen strenge straffen in het verschiet.

Conclusie

De stille hoop met een geheel nieuwe vergaderplek te kunnen komen lijkt vervlogen. Duidelijk is dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw nog een paar vergaderingen van de lands­dag in het Holt zijn gehouden. Tussen de laatste vergadering in 1696 en het begin van de negentiende eeuw ligt slechts een tijdsspanne van ruim een eeuw. Dat is kort voor een overleve­ring en verhoogt de waarde ervan. Oude inwoners van Grolloo wezen vrij­wel eensgezind naar de plek waar het toponiem Grollerholt bewaard is geble­ven. De benaming komt voor het eerst voor op een kadasterkaart van 1832. Dat is verdacht, temeer omdat men in Grolloo gewoon was te spreken van het Oosterholt en het Westerholt. Beiden maakten deel uit van het voorheen veel uitgebreidere Grollerholt dat we ons in de Middeleeuwen moeten voorstel­len als een mozaiek van verschilende bosgemeenschappen, in samenhang met de lokale bodemkundige variatie. Daarom hanteerde men ook een fijn­maziger verdeling die meer aan insiders bekend was. We mogen aannemen dat het bos van de Dikke Heurn zo'n plaats was. Hoe het komt dat in 1832 hier plots het toponiem Grollerholt ver­schijnt is niet na te gaan. Mogelijk liet de kaartmaker die iets met de aloude benaming Grollerholt wilde doen zich hier leiden door de hem vergezellende Groller volmachten die hun 'kennis' tot gelding lieten komen. De Franse topografische kaart van 1813 geeft ter plekke hoog opgaand geboomte aan. Edelman-Vlam noemt het wegens de naamgeving terecht een gebied met dicht en laag hout. Maar bos groeit natuurlijk en niet vergeten mag wor­den dat het een gebruiksbos was en er naar behoefte werd gekapt. Het zal niet de oude vergaderplaats zijn, maar het is eerder zo dat men met het slinken van het areaal bos met de laatste ver­gaderingen in het zuidoosten terecht moet zijn gekomen. Bepaalde sporen die daarbij achtergelaten zouden zijn, zoals zitplaatsen in uitgegraven grep­pels kunnen naar het rijk der fabelen worden verwezen en zijn een uitvloei­sel van het wensdenken in de romanti­sche periode.

Halverwege de zeventiende eeuw heeft de Zuides van Grolloo al dezelfde vorm als op de kadasterkaart van 1832. Op de kaart van Pynacker uit 1634 loopt het Oosterholt nog een stuk door naar het zuiden. Het Westerholt is dan al nagenoeg verdwenen. Bodemkundig liggen in de ondergrond van de Zuides uitgestrekte gebieden met zogenaam­de moderpodzolgronden, vroeger bruine bosgronden genoemd. Hier groeide, vóór de grote ontginningen, vrijwel zeker een groot (loof) bos, wat ten dele nog valt af te leiden uit de veld­namen op de es zelf. Ten zuidwesten van de es, tussen es en stroomdal, lig­gen twee madegebieden met het topo­niem Holtmaet. Mogelijk strekte zich in de Middeleeuwen het woud zich zelfs uit tot over de bovenloop van het stroomdal zelf. Intussen bevinden we ons dan in het Hillige Wold dat later onder Amen zou vallen. Als gevolg van de voortgaande ontginningen moet het uitgebreide boscomplex in de loop van de Middeleeuwen steeds verder zijn opgeruimd.

Komt Hemelinck toch in aanmerking? De vraag is nu of de Hemelinck waar­mee Edelman-Vlam op de proppen kwam, een redelijk alternatief is. Zij maakte melding van een duidelijk oud bosprofiel bij de Hemelinck. We blij­ven echter zitten met de vraag tot hoe lang er bos aanwezig was op deze plek. De vervormingen van de veldnaam zijn reeds eerder vermeld. Zowel bij Edelman-Vlam, als bij Wieringa wijzen de betekenissen allemaal in dezelfde richting: een rechtsplaats. Alle ver­voegingen komen voor in ons land, Duitsland en nog ver daarbuiten. Dicht bij huis vinden we de afleiding Hamrik in Groningerland in de betekenis van boermarke. Ook al een rechtsgebied, maar dan op laag niveau. Heemael of Heimel die Edelman-Vlam noemt, maar ook Heimaal, heeft betekenissen als: rechtscollege van een dijkgericht, een ding, gravending, hofgericht, leen­gerecht en veemgericht. Interessant is hier het woord 'ding' dat we tegenko­men in het Drentse 'dingspel' en bij­voorbeeld in Dingstede onder Meppel. In Dingstede werd tot het begin van de vijftiende eeuw het hofgerecht van de horigen van Sint Pieter gehouden. Hebben we hier nu ook de vergader­plaats (het gravending?) van het dings­pel Rolde te pakken? En zo ja, waarom zou dan niet dezelfde plaats gebruikt kunnen zijn wanneer de Drentse lands­dag vergaderde? Het blijft echter onze­ker of we het toponiem Hemelinck (1642) met het Middelnederlandse heinzael kunnen verbinden, of met het vaker voorkomende hemrik/hamrik dat in de volksmond verbasterde tot Hemelrijck. De varianten die Wieringa vastlegde lijken meer op het laatste te wijzen. Trok men na de mogelijk al vroege ontginning van de Hemclink wat meer naar het zuiden om te ver­gaderen? Het zou passen in de visie van Pelinck die een iets zuidelijker gelegen locatie kreeg aangereikt van 'andere' oude Grollenaren. Ook Van den Biesheuvel Schiffer sloot na zijn onderzoek in 1884 deze mogel~jkheid zeker niet uit. Lieten de comparan­ten die te paard op de landsdag arri­veerden hun dieren drinken in de nu geheel verdwenen PaddepoeI? Was het Mennegat niet alleen toegang, maar mogelijk ook de oudste parkeerplaats van Drenthe? Heeft de er in de buurt liggende Boerenmient, als meent: gemeenschappelijke weide, daarin een rol vervuld? Nog in 1650 ligt deze grond naast de gemeenschappelijke 'wildernisse of heyden' en daarom zou de Boerenmient ook daaruit een jon­ge ontginning kunnen zijn. Meenten komen in Drenthe in ruime mate voor en het betreft voor zover bekend altijd grotere weidegebieden. In Grolloo is de Boerenmient echter een stuk bouwland op de es van ongeveer 50 bij 150 meter. Meent of Mient heeft evenwel ook de betekenis van: de gewone burgerij, het volk. En met enige regelmaat wordt in de 15e eeuw in Drenthe het 'land', ook wel de 'meente' of 'gemene meente' genoemd. Meent of Mient betekent in het Middelnederlands ook: bijeen­komst, vergadering of samenscholing. Al met al is het nog geen bewijs aan de betreffende grond een vergaderplaats te koppelen en wordt het probleem er niet helderder op.

In verband met de aanleg van een trambaan in 1915 schreef de Drentse krant dat de juiste vergaderplaats in het Grollerholt geweest moest zijn aan de westzijde van de klinkerweg Grolloo­Schoonloo op de zuides grenzend aan de westelijk gelegen Angelse landen. Hier zijn we weer in de buurt van de Hemelinck en het is duidelijk dat de krant deze wetenschap optekende uit de mond van een aanhanger van een andere theorie. Het blijft de vraag wel­ke deskundige de krant raadpleegde en we kennen evenmin zijn kwalitei­ten. Maar vast staat dat er vanaf de aan­koop van het Grollerholt door de pro­vincie altijd mensen zijn geweest die niet van het volle geloof waren, maar kopstukken als de Gratama's niet durf­den tegenspreken en zichzelf daarmee het zwijgen oplegden. Van hen kennen we slechts één van naam: de gedepu­teerde mr. H. Pelinck. De vondst van urnen bij de zuides rechts van de weg naar Schoonloo, geen heilige maar mogelijk wel een te respecteren plaats, lijken daarbij een steuntje in de rug. Hetzelfde geldt voor de locatie van Wieringa's galgenberg. Toch kunnen we ten aanzien van de exacte vergader­plek niet anders concluderen dan dat er voorlopig nog steeds meer vragen zijn dan antwoorden. En mogelijk blijft dat zo.