Toegankelijkheid

Schimpnamen in Drenthe

Bron:

  • aangeleverd door Henk Meems
  • UIT: GROOT SCHllMPNAMENBOEK van NEDERLAND. Samenstelling: DIRK VAN DER HEIDE.
    Uitgeverij PROFIEL, BEDUM, 1998

SPOTNAMEN IN DRENTHE

werkgr. Dr.wb., Bergsma 1903

 

PLAATS SPOTNAAM PLAATS SPOTNAAM
Anderen moeshappers Langeloo meelkloeten
Alteveer melkzoegers Leggeloo  kwabben, modderkwabben
Anloo  poepen of dikkoppen Lhee  poepen, kreejen
Annen oelen Lieveren melksikken
Assen  straatsliepers, tellerlikkers, biggen Mantinge stalpaolen
Balinge stalpaolen Meppel  muggenspuiters, muggen
Balloo  plaggenstikkers, muggen, oelen, poepen Nw.Amsterdam eerappelkiemen
Beilen  straotlikkers, slaopkoppen Nieuwlande de scheidsen
Bonnen klossen Norg hekkenspringers
Borger  schöttellikkers, strontrokken Nijeveen haverdoppen
Buinen beren Nijlande bokkies
Coevorden moppen Odoom  Oringer langstaarten, poepen
Diever platneuzen Orvelte  stalpaolen, weeoppen
Donderen wiezen Oudemolen  soepenbrijpensen
Drouwen  stoetkonten, bontrokken, mikken Peest muggen
Deurze geldbeurzen Peize  aolekoppen, franzen
Dwingeloo  poepen, doeven Pesse heksen
_____westeinde  zwienen, varkens Roden  peerdevillers, metwosten, zeuten
Eelde  geelgatten, hekkenspringers Roderwolde roodbeinen
Eemster  kwabben, kalver- of modderkwabben Rolde  mothorens, mot-orens
Ees  holkoppen, stalpaolen Ruinen  bekkensnieders, leepe Runers
Elim elimmieten Ruinerwold spelbraanders
Elp koekoeken Schoonebeek vènkloeten
Erm  kielegieskerlien, kladden Schoonloo  knienen, knollen
Eext ossen Sleen boneneters
Eursinge  grieze kreien Smilde  smildegerroet, wiesneuzen, veenkloeten
Exloo  taarten, taten Steenbergen zuddenstekers
Frederiksoord  kolonisten Tinaarloo ganzen
Garminge stalpaolen Valthe  spirrieboren, kaskoppen, karskoppen
Gasselte  stalpaolen, stoetkonten Veenbuizen  koloniepoepen, koloniebonken
Gasteren botterkrammers Vredenheim röttenvangers
Geesbrug veenkers Wapse roggenbrijstraampels
Gieten heren Weiteveen  veldkers, veldmuuze
Grolloo  bokken, knollen Westerbork oelen
Halen knienen De Wijk  kefondies, wieker wind
Havelte  koestaarten, koevlarten Wijster Braobanders
Hoogeveen  pannekoeken, maaldreugers, maalkoeken Zeegse gudden
Hijken  blauw kiekers, stalpaolen, blauwen Zeijen gelen
lde  gaanzen, kulworsten, gieraolen Zuidlaren  windhappers, ottervreters, witmaokers, zoeplaorders
Koekange pekelhering Zuidwolde bollekalver
Kolderveen theedoeken Zweeloo stakoren
Zwiggelte  ramshorens, stalpaolen

 

Drentse spot - of schimpnamen

 

Een zwarte zwaan,
Een witte moriaan,
En een beleefde Drent,
Heb ik nooit gekend.

Deze tekst kon men eertijds in hazeluinen op een luifel lezen. In de 17e eeuw was de Drent synoniem aan "lomperd", "stommeling".
Groningers zeggen nog wel eens tegen iemand die lomp of onbeleefd is "Bist 'n Drent".
De Friezen zeggen "Drint" tegen een vies en vuil persoon.

Men zegt dat het waar is: De aard van een Drent: Turf, jenever en achterdocht.
De Drenten worden, net als de Groningers en de Duitsers "Poepen" genoemd.
POEPEN = Duitse veenwerkers, grasmaaiers,hannekemaaiers, liplaanders (Lippe-Detmold), blaospoepen, hozenkremers, pottenkremers.

 

PLAATS EN SPOTNAAM VERKLARING
ALTEVEER: Melkzoegers Er groeide veel kamperfoelie. Kinderen zogen zoete vocht uit het kelkje. Kamperfoelie = melkzoeger.
ANDEREN: Moeshappers, Mooshappers Nieuwe huurboeren en volwassen huisgenoten moesten happen van boerenkoolstronk die in de deurope ning hing happen, bij het betreden van hun nieuwe woning.
Soortgelijk gebruik in Annen (moes) en Grolloo (knollen).
ANLOO: Poepen of dikkoppen Poepen = Duitse veenwerkers, grasmaaiers. In Drente ook "Liplaanders" genoemd. Lippe-Detmolt. Dikkoppen = speerdistel (arme grond) Kwamen vrij veel bij Anloo voor.
ANNEN: Oelen, moeshappers Oelen = een mislukkeling. Er komt niets terecht van wat men onderneemt. Oele = ook tenger meisje. Anner Oelen haolt botter oet de koelen Haolt brood oet Eexter sloot Daorvan wordt d' Anner Oelen groot. 't Oelenest = hotel in Annen.
ASSEN: Straotsliepers - tellerlikkers - biggen Straotsliepers = doelloos bij de straat lopen lediglopers, steent reders, zemelknopers, bruggebijters. Het zijn niet de flinksten. Biggen zijn scholieren of kinderen (kwajongens).
BALlNGE: Stalpaolen Stalpaolen zijn stijve, houterige, weinig plooibare lieden.
BALLOO: Poepen, Plaggenstikkers, Muggen, Oelen Poepen - Liplaanders, Hannekemaaiers. Plaggenstikkers = bovenste laag van hoogveen, is vermengd met laag onder het veen, dalgrond. Bedekking van plaggen hutten. Brandstof.
BARGER_COMPASCUUM: Veenkloeten  Veengebied
BARGEROOSTERVELD: Veldkers  lieden die in 't veld wonen
BElLEN: Straotlikkers, Slaopkoppen Die van Beilen was destijds zeer arm. Zij likten van armoede etensresten van de straat. Als ze niet werkten bleven ze vaak in bed, want slapend voel je geen honger of dorst.
BONNEN: Klozzen. (klossen zijn klompen). Zij liepen altijd en overal op klompen.
BORGER: Schöttellikkers, Schortelikkers, Strontrokken Borger erg arm. Schotels werden gelikt maar zelfs ook de schorte waaraan etensresten kleefden. De vrouwen hielpen mee op de boerderij, waardoor hun rokken met stront werden bevuild.
BUINEN: Poepen, Beeren.  Beren zijn ruige manspersonen.
COEVORDEN: Koeverse Moppen. Moppen. = plaatselijke lekkernij. Ook Ganzenstad. Coevorden is een stad Dalen is een gat Wachtum is een modderpoel Hessein is een keuningstoel. 
DALEN: Hamkers Daler veehandelaren verkochten veel vee in het Overijsselse plaatsje Den Ham.
DEURZE: Geldbeurzen, Boksen Enkele zeer rijke boeren (de geldbeurzen) woonden in Deurze. Boksen zijn lange wijde broeken die ze tot ruim boven de middel droegen en van nretels voorzien.
DE WIJK: Kefondies, Wiend, Visneuzen Kefhondjes - veel gekef, maar heel bang. Wiend - veel geschreeuw weinig wol. Visneuzen is oude voor zich zelf sprekende schimpnaam.
DIEVER: Platneuzen Ze stonden met hun neus tegen de ramen om te horen wat er (over hen) gezegd werd, of, er woonde in het kleine gehucht een familie met een opvallend platte neus. 't Is maar Dievers gold. Het is van weinig of geen waarde,
DONDEREN: Wiezen, Bokken Wijzen? Het is de vraag of ze daar vroeger zo wijs waren. Bokken, zijn stugge, koppige, onvriedelijke lieden.
DROUWEN: Bontrokken, Poepen, Dikbillen, Steenbillen, Stoetkonten, Mikken De vrouwen kochten bonte rokken van "bontdraogers". de omvang van billen of konten moet hier groot zijn geweest. Stoet was er zeer in trek. Mik is een brood met al of geen krenten van grof meel. Drouwender vreet de mik maor op, Gasselte lust wel stoet.
DWlNGELOO: Doeven, Doefies, Varkens, Poepen Duiven of duifjes zoals de bloemen van de monnikskap en de helmbloem die er veel voorkwamen. Westeinde (vllrkensillano) Veel vllrkens, ze namen het bovendien niet zo mlUW met de reinheid.
EELDE: Hekkespringers, Eelgatten, Geelgatten Eeldenaren springen over de hekken i.p.v. ze open doen, als ze in de vele kleine akkertjes willen die omgeven zijn door houtwallen met hekken. Een geel gatje is een zeemlap, hiermee werd zitvlak versterkt tegen slijtage. Later Eel gatten, zal te maken hennen met Eelde.
EEMSTER: Kalver, Bolkalver, Modderkwabben Kalf is een domoor, een suffert. Bolkalver zijn nog niet volwassen. Ook schreeuwers, razers. Modderkwabben zijn kwabalen zijn een soort alen die leven in veenmoeras (kwab).
EES: Koekoppen, Holkoppen, Stalpaolen Domkoppen en leeghoofden. Bovendien houterige, weinig plooibare lieden.
EEXT: Ossen Eexter boeren gingen gezamenlijk met hun ossen naar de zweeler markt. Daar zeiden ze: Daar komen de Eexter ossen aan.
ELIM: Elimieten Spotnaam zoals hagenezen e.d plaatsnaam lIeent zich er voor.
ELP: Koekoeken De oudste ingezetene bewaard de koekoek in een kist. Als eerste koekoek roept, zegt men: ze hebt in E!p de koekoek lös laoten. De schimpnaam heeft niets met de vogel te maken, maar met een vermogend heer, met die naam. Hij woonde in een kasteel op het "Herenveldje" en een eigen kerk in het veld met een eigen kerkpad. Die daar naar de kerk gingen werden Koekoeken genoemd.
EMMEN: Ka(r)spelders, Poepen Het zijn lieden die binnen een "Kerspel" een gemeente wonen. Kerspel was eerder een kerkelijke gemeente. kerkdorp of parochie.
ERM: Krielegieskerlien Handelaartjes in krielkippen, met handkar of korf voor op fiets, in dorpen kippen te kopen of verkopen.
EURSJNGE: Grieze kreeien De inwoners waren nogal vroom. De mannen waren bij het naar de kerk gaan gekleed in grijze broeken en zwarte jassen, wat dus overeenkomst vertoonde met bonte of"grieze" kraaien.
EXLOO: Taaten, Taarten. Exloo wordt ook wel "Tatenland" genoemd. Taten of taters waarschijnlijk afkomstig van Tartaren, een rondtrekkende Mongoolse volksstam.
FREDERIKSOORD: Kolonisten Was 1ste van de zeven koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid (1818). Vernoemd naar Prins Frederik, 2e zoon van Koning Willem I.
GARMINGE: Stalpaolen
GASSELTE: Diknakken, Beeren, Stalpaolen Diknakken zijn lieden die er warmpjes bijzitten. ( Rieke stinkerds).
GASTEREN: Botterkrammers Boterkremers = venters met boter. Hier woonden er veel van.
GEESBRUG: Veenkers Hier woonden en werkten veel in het veen.
GIETEN: Heeren, Waterkonten Veel aanzienlijken van Drente woonden in Gieten. Waterkanten gold voor de vrouwen, die veelal omvangrijk waren, mede door de kleding.
GROLLOO: Bokken, Knollen,Knollenbieters Groller - Bokken zijn norse, stugge, onaangename lieden. Eerder was het hier gebruik, dat de nieuwe huurboeren en volwassen huisgenoten bij het betreden van hun nieuwe woning in de, in de deuropening gehangen, knollen moesten happen. Knollen kuj in de broek niet hollen. Al eet ie ok een spint. 't Is almaol waoter en wind. Eet ie een panne vol. Dan schiet ie een wanne vol.
HAVELTE: Koesteerten,Koevla(r)tten Veel veehouderij.
HOOGHALEN: Knienen Veel konijnen in en rond Hooghalen.
HOOGEVEEN: Pannekoeken, Maalkoeken, Maaltroeten, Maaldreugers Met name de vele turfschippers namen zoveel pannekoeken mee voor onderweg, zodat ze voor eten geen kosten maakten. Maalkoeken _troeten zijn koeken van raap- of koolzaad, olieslagerij in Hoogeveen. Meeldreugers zijn lieden die meeldrogen, personen die niks doen.
HUKEN: Stalpaolen, Blauwen, Stakoren Stakoren zijn steiloren is bepaald soort varken met steile oren die veel in Hijken werden gehouden. Steiloren zijn ook koppige, eigenwijze en bekrompen lieden.
In Hieken is niks te kieken. 'n Grote buul met weinig geld. Zo is 't in Hieken gesteld.
IDE: Kulworsten, Gieraolen, Gaanzen Kulworsten zijn schijnworsten. 't Is flauwekul. Het moest voor de buitenwereld wat lijken. GieraoI is streeknaam voor Poetaol (modderkruiper). Geeft gierend geluid bij aanpakken. Het zijn pochers, snoevers, zwetsers. Gaanzen zijn domkoppen; zo dom as 'n gaans.
KOEKANGE: Pekelherings Er werden geen haringen gevangen, evenmin in de pekel gezet. Is synoniem voor "magere snoeshaan".
KOLDERVEEN: Theeboeken Lieden die graag en veel thee drinken en daar ook echt de tijd voor nemen.
LANGELOO: Meelkloeten, Meelboeren Omdat er veel (potjemeel, roerom, Jan in de zak) werd gegeten.
LEGGELOO: Modderkwabben, Kwabben Zie Eemster.
LHEE: Kreeien, Poepen Kraaien veel in bossen van Lhee. Zie verder Eursinge en Anloo.
LIEVEREN: Melkrikken Tegen buitenmuur voor melkgerei en - bussen.
MANTINGE: Stalpaolen Zie Balinge,Garminge.
MEPPEL: Muggen, Muggespuiters, Spuiters, Kloeten "Rook" uit de toren, brandweer spoot, maar het was een zerm vliegen i.p.v. vuur en rook. Kloeten zijn boterkluiten, die veel in Meppel op de markt verhandeld werden.
"Hij gaat naar Meppel" Hij doet middagdutje. "Ga naar Meppel en laat je kop keren". = van iemand gezegd met een lelijk gezicht.
NIEUW_AMSTERDAM: Eerappelkiemen Zijn lange, magere, witte lieden zoals aardappelkiemen
NIEUW-DORD(T)RECHT: Erpeldord(t)ers In 't verleden hoofdzakelijk aardappels verbouwd.
NIEUWLANDE: Seheitsen Zijn scheidstenen, als scheiding tussen erven of stukken land.
NIEUW-SCHOONEBEEK: Veenkloeten Zijn lieden die in het veen wonen en werken.
NORG: Hekkespringers. Zie Eelde.
NlJEVEEN: Haverdoppen Hier werd veel haver verbouwd. Haverdoppen als tijk- en kussenvuIling.
NIJLANDE: Bakkies Zijn jeugdige personen, die zich al te uitgelaten en wild gedragen.
ODOORN: Langstaarten, Poepen Oringer langstaarten zijn koeiestaarten door veel veeteelt.Poepen door Duitse Hannekemaaiers zgn, ( Oringer Poepen ).
ORVELTE: Stalpaolen, Weeoppen Weeoppen heeft wellicht te maken met veel voorkomende weeden "wilgen" bij Orvelte.
OUDEMOLEN: Soepenbrijpensen. Kleine boeren zelf kamen. Boter en karnemelk (soepenbrij).Dikke buiken door dagelijks zoepenbrij.
PEEST: Muggen Net als Pesse en Peize;; PEDE (moeras) Moeras vaak veel muggen. Muggen = zwakke, weinig betekenende lieden. Een mugge hef gien rugge. Allen 'n lid waor kop en kont an zit.
PEIZE: Aolkoppen, Franzen Veel paling in beekje, die met toegestane- en alle verboden middelen werden gevangen. Franzen of Fraenzen is een bepaalde wijze van hinneken van paarden.
PEIZERPOL: Rakkers Rakker (knecht van de schout) is waarschijnlijk eertijds hier begraven. Verhaal = dat destijds mensen geplaagd werden door 's avonds aan deur of raam te vragen: waor lig hier de rakker begraoven.
PESSE: Heksen Vroeger bevond zich in bossen rond moerasgebied één of meer families die toverkunst machtig waren.
RODEN: PeervilIers, Metworsten, Zeuten Vroeger veel paardenslachters. Veel kleine boertjes met koeien en varkens. Metworsten produkt van slacht. Zeuten door veel zoete appels. Ze hielden van zoet. Graag "zeutnat" = saus van melk en stroop.
RODERWOLDE: Roodbeinen Lieden die op rode zandgrond wonen en werken.
ROLDE: Mot-oren, Bokkies Mot = zeug, varken. Varkens oren. Het duidt op niet al te reine lieden. Bokkies zijn weinig beschaafde jonge lieden.
RUINEN: Leepe Runers, Bekkesnieders Oftewel" ziekelijke lieden vanvan }tuinen ". Bekkesnieders, vechterstieden op kermissen met messen. Neet zeek en neet zond. Maor zo leep as een hond.
RUINERWOLD: Spekbranders Door de varkenshouderijen, werd er graag stampot met gebakken spek gegeten.
SCHOONEBEEK: Vènkloeten Lieden die in het veen wonen en werken.
SCHOONLOO: Knienen, Knollen In Schoonloo werden veel knollen verbouwd voor veevoer.Het was een heerlijke kost veur knienen. Achter op Schoonloo, daor is het knollegruun bevroren, Falderaldera  = Bruiloftsliedje.
SLEEN: Booneters Er werden veel bonen geteeld. Sleen "Boonenlaand".
SMILDE: Veenkloeten,Roet, Wiesneuzen Smilde in veengebied, Smildeger Roet of wel "volk van rap en roet" = gemeen of slecht volk. Wiesneuzen zijn lieden die altijd alles beter weten.
STEENBERGER: Zuddestekers Zoden- of plaggenstekers voor brandstof of voor bouwen dakbedekking van plaggenhutten. Na turfafgraven boven laag vermengd met zanderige ondergrond ( dalgrond).
TYNAARLOO: Ganzen Zijn domme lieden. Drenten zegt: Hij is niet under de ganzen oetbröd, ofwel hij is niet dom.
VALTHE: Spirrieboeren, Kaaskoppen Gemengde bedrijfjes waar veel spurrie (muurachtig gewas) als voedergewas werd verbouwd. Van melk werd naast boter, kaas gemaakt voor eigen gebruik.
VALTERMOND: Mondkers Genoemd naar plaatsnaam.
VEENHUIZEN: Koloniebonken Naar de vele strafkolonies in Veenhuizen.
VEENKOLONIëN: Veenkloeten De toenmalige bewoners woonden en werkten allen in het veen.
VREDENHEIM: Röttenvangers Die van Vredenheim, een klein plaatsje nabij Assen, mochten de ratten vangen, die uit de daar opgeslagen drek van de Assenaren kwamen.
WACHTUM: Boeren, Poepen, Jeuden Klein dorpje met overwegend boeren-bevolking, Poepen, zie Anloo, "De Wachtumer Poepen, die kwamen in Dalen te karnemelk zoepen", Jeuden zijn "slimme" kooplieden in allerhande waar. Coevorden is een mooie stad, Dalen is een moddergat, Wachtum is een eendepoel, Hesseln is een Koningsstoel.
WAPSE: Roggenbrijstraampels Stokje, veelal een hulsttakje, gebruikt bij boeren om roggenbrij te roeren.
WEITEVEEN: Veldmuuze, Veldkers Onder de turthopen van Weiteveen zaten veel veldmuizen.Door Schoonebekers uitgescholden voor "veldkers" = lieden die in het veld wonen.
WESTEINDE: Zwienen Zwien of Zwienepuut is een onrein persoon.
WESTERBORK: Oelen Oelen zijn mislukkelingen. Men onderneemt iets, maar brengt er niets van terecht. Wordt ook wel van een tenger meisje gezegd.
WEZUP: Nazareners Zijn eerste christenen. Wezup, wel Nazareth genoemd. Inwoners van overwegend christelijk dorp.
WIJSTER: Brabanders Wellicht hier eens konijnen gehoude van het ras Brabanders. Er bestaan ook werkpaarden van dit ras.
ZANDVOORT: Poepen Zie AnIoo. "Zandvoorter poepen lust gien zoepen".
ZEEGSE: Gudden Oorsprong is niet op te sporen.
ZEIJEN: Gelen Soort platvis dat hier veel gegeten werd. Of soort aardappel (geeltjes) Die op zandgrond voorkomen.
ZUIDBARGE: Spekkiesbargers Barg is een varken die bestaat uit goeddeels spek.
ZUIDENVELD: Stakoren, Stagies Zie Hijken, Stagies is er van afgeleid.
ZUIDLAREN: Wlldhappers, -maokers, Witmaokers, Blank- en  Koldslachters, Zoeplaorders, Ottervreters 1 en 2 zijn pochers, snoevers, met veul poeha,3, 4 en 5 zijn paarden villers. 6 Bij zuidlaardermarkt vloeit veel bier. 7 Eeder veel otters, die ook werden gegeten.
ZUIDWOLDE: Bolkalver Schreeuwers, roepers of razers, uitgelaten lieden.Bliezen hoog van de toren,maar stelden weinig voor.
ZWEELOO: Stakoren Steiloren, of wel koppige onhandelbare lieden. Zie Hijken.
ZWIGGELTE: Stalpaolen, Ramshorens zie Balinge. 2 Zwiggelte ligt op de heide, er werden veel schapen gehouden. Het is bedoeld voor lieden, die net als stalpaolen, nukkig, stijf, en weinig plooibaar zijn.