Toegankelijkheid

 

Wallen langs Angelsland

 

Houtwallen als onderdeel van historische watersystemen

Een klein deel uit het boekwerk "Tot hier en niet verder" betreft de wallen rond Grolloo. En uit dit deel, geschreven door Eric Brinckmann, zijn delen van de tekst, Grolloo betreffende, gebruikt in dit artikel.
Uitgegeven door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2012 
Het hele boekwerk is te downloaden via https://www.cultureelerfgoed.nl/binaries/cultureelerfgoed/documenten/publicaties/2012/01/01/tot-hier-en-niet-verder-historische-wallen-in-het-nederlandse-landschap-de-stand-van-kennis/tot-hier-en-niet-verder-wallenbundel_.pdf
De informatie in dit deel is voornamelijk gestoeld op informatie die mondeling is overgedragen. Men gebruikt de term Oral History.

 

Wallen en watermenging

 

Zuur water werende wal Zuur water werende wal ten zuiden van Grolloo aan de Angelsche landen.

Het weren van zuur water


Er was een veelvoud aan water dat men niet op de hooilanden wenste te hebben en dit  dus weerde, móest weren om uitloging van de grond te voorkomen. Weren met houtwallen dus. We hebben het in dit geval over zuur water werende wallen en dan betrof het meestal het water dat van de heidearealen of  hoogvenen afstroomde naar de beekdalen waar de hooilanden lagen.

Uit de studie van Burny weten we dat Kempische boeren midden in grote heiden wallen aanlegden, die dienden om oppervlakkig afstromend water tegen te houden (Burny 1999, 74). Deze structuren komen we ook in Nederland tegen, zoals bij de Haler Leek waar een grote wal het zure water van het hoogveen van Smilde moest weren. Er is zelfs een proces over gevoerd,  in 1527, omdat de Asser nonnen de wal doorgraven hadden om water af te tappen ten behoeve van een watermolen bij Deurze (Coert 1991). Ze kunnen overigens ook samenvallen met verhoogde wegen die als waterkering functioneerden. Dijknamen midden op (voormalige) heideterreinen kunnen een indicatie zijn voor dit type landschapselementen (bijvoorbeeld de Hajinksdijk in Zuid Twente). Dichter bij het beekdal treffen we ook waterkerende of -werende walstructuren aan. Als het niet nodig was om het overschot heidewater of water uit hoogveen direct af te voeren omdat het anders over de kostbare groenlanden stroomde, kon dit zure  water worden gebufferd achter een dam of wal. Het water blijft dan staan, infiltreert in de bodem, kan zich via de ondergrond verrijken om elders in het beekdal weer uit te treden als (bruikbare) kwel. De hoogte  van dit soort wallen varieerde met het reliëf van de grens heidegrond(of veen)hooiland. Ook naar het beekdal toe. Daar kunnen wallen die bekkens begrenzen hellingafwaarts in hoogte toenemen om zo grote volumes te bufferen. De hoogte van dit soort wallen is indicatief voor de vroegere volumes water die er afgevangen werden. Het zal duidelijk zijn dat deze wallen geen gaten of verlagingen kennen. Sprekende en redelijk intacte  voorbeelden zijn te vinden aan de Angelsche landen onder Grolloo.

Eikvaren, bosbes en brede eikenstoven duiden bij het laatste voorbeeld op de ouderdom van de wal. Delen ervan zijn verdwenen, maar walrelicten zijn nog langs het vroegere grenstraject te vinden. Een direct achterliggend veentje, nu gelegen in de boswachterij Grolloo, benadrukt de noodzaak om dit type water vroeger aan de zuidzijde te laten stagneren en te laten inzijgen, zodat het lager in het beekdal weer als kwaliteitswater kon uittreden.

Wallen en watermenging

Toch werd niet al het zure water geweerd. Er was ook een type zuur water dat wél gewenst was, omdat het een aanzienlijke kwantiteit meststoffen bevatte. Althans, dat is de veronderstelling naar aanleiding van subtiele walstructuren aan esranden. Intacte elementen van dit type in de Westenhoek bij Grolloo, doen vermoeden dat afstromend regenwater van esgronden bij voldoende beschikbaarheid van basisch grondwater daarmee werd gemengd en voor bevloeiing werd gebruikt. Dit water bevatte kostbare humus afkomstig van de met veel pijn en moeite uit de potstallen op de es gebrachte mestplaggen. Door dit afspoelende, humusrijke water aan de esranden af te vangen tegen relatief kleine wallen, kon het vervolgens geleid worden naar bijvoorbeeld lager gelegen bronbosjes of spaarbekkens. Het basenrijke water dat daar voor bevloeiing werd verzameld had kennelijk een voldoende volume voor een verantwoorde menging. In Grolloo is een omgekeerde variant in kaart gebracht: afgetapt kwelwater

 Vermoedelijke afvangsloot humusrijk regenwaterVermoedelijke afvangsloot humusrijk regenwater aan een es bij Grolloo.

Uitstroompunt bronbos Uitstroompunt bronbos

BronbosjeBronbosje onder Grolloo; te herkennen aan (veel) vruchtdragende klimop.

Nog functionerende kleine bronnen in een sloot naast bronbos Grolloo.Nog functionerende kleine bronnen in een sloot naast bronbos Grolloo.

 

Nog functionerende kleine bronnen in een sloot naast bronbos Grolloo.Nog functionerende kleine bronnen in een sloot naast bronbos Grolloostroomt uit een hoger gelegen bronbosje naar een sloot die langs een esrand loopt, zodat bij regenval het humusrijke water vanaf die es automatisch kon worden meegevoerd. Deze mengingen zwakten de zuurgraad van het eswater zodanig af, dat het vervolgens veilig over de hooilanden kon worden geleid.

Een wal langs de esrand ving waarschijnlijk aan weerszijden water af. Aan de bovenzijde kon in principe in een ondiepe greppel het afspoelende regenwater worden afgevoerd. Aan de lager gelegen onderzijde werd in een diepe sloot kwelwater aangegraven en afgevoerd om de grondwaterstand van de es te verlagen; graan verdraagt immers geen natte bodem. Op een punt waar voldoende grondwater kon worden bijeengebracht is een overloopje te zien voor het verzamelde zure, humusrijke eswater. Door de drempel werd het niet in één keer toegevoegd aan het betere water, maar gedoseerd. Ooit door de boeren uit ervaring afgestemd op verschillende volumes. Het blijft een werkhypothese, maar het geeft vooralsnog een verklaring voor dit soort subtiele walletjes c.q. afwateringsstructuren die zich op specifieke punten en om een kennelijke reden verzamelen en vervlechten. Zeker is dat het water daarna over hooiland werd geleid en zeker is ook dat het water niet uitlogend diende te zijn. Dus simpelweg onbestemd afvoeren van een teveel aan water is in ieder geval een onvoldoende verklaring voor dit soort ingewikkelde structuren.

In historische bronbosjes zijn deze kleine walstructuren bijna algemeen aanwezig. Voor oudere bosjes in de westelijke Achterhoek was al eerder beschreven dat ze alle mogelijk een waterhuishoudkundige functie hadden, als bronbos en/of als spaarbekken. De vrijstaande bospercelen zijn te herkennen aan concentraties kalkminnende vruchtdragende klimop en zijn als bosjes ook terug te vinden op negentiende-eeuwse topografische kaarten. De klimop is een indicatie van soms nog steeds aanwezige, maar in elk geval vroegere kwel.

Het grondwaterniveau is ten opzichte van de oorspronkelijke situatie meestal fors gezakt, dikwijls meer dan een meter. Maar in dieper gelegen sloten die erbij of naast lopen, zijn in een aantal gevallen nog steeds kleine actieve bronnen te vinden. De ligging van dit soort bosjes is nabij boerenerven, aan essen en bij eenmansesjes - kampen - maar eveneens nabij beeklopen. Het lijkt erop dat ze een rol hebben gespeeld in het verzamelen, vasthouden, mengen en distribueren van water ten behoeve van de bevloeiing. De kleine elementen zijn echter moeilijk te duiden als ze niet precies worden ingemeten en een hoogtemeting is verricht op locatie en omgeving (afb ). Het verdient aanbeveling om hier nader systematisch onderzoek naar te verrichten, temeer omdat het niet zelden relictbosjes betreft in herverkavelde gebieden. Het zijn kleine, kwetsbare monumenten van een vergeten geschiedenis in een inmiddels grootschalig agrarisch landschap. Monumenten die veel meer aandacht verdienen, dan ze tot nu toe gekregen hebben.

Samenvatting

Wallen hebben in beekdalen naast bekende functies als veekering en erfafscheiding veelal ook een waterfunctie gehad. Het gaat niet alleen om forse, evidente structuren, maar ook om subtiele ingrepen die lang niet altijd goed zichtbaar zijn, maar waarvan relicten nog overal te vinden zijn. Waterkeringen hoefden immers niet hoger te zijn dan dat het water kon komen. Temeer omdat het om een relatief onbekende agrarische praktijk van weidebevloeiing gaat, vraagt het extra aandacht bij herstelmaatregelen of (her)inrichting van landschap. Aanvoersloten, spaarbekkens, verdeelwerken en bijbehorende walstructuren dienen bij voorkeur in een breder historisch gebruiksperspectief te worden geplaatst. Hoe klein en subtiel ook, deze structuren maakten meestal deel uit van grotere eenheden. Waterconservering en -distributie is een gebiedsbreed fenomeen geweest en het is raadzaam dit ook als zodanig te benaderen. Kent u bijzondere objecten in bovenstaande zin of locaties die nader onderzoek verdienen, meld via het contactformulier.