Toegankelijkheid

 

Werkgroep Es en Moere 1999

In 1999 heeft de Vereniging Dorpsbelangen Grolloo en Omstreken gemeend een werkgroep in te moeten stellen die onderzoek zou doen naar de essen de het gebied De Moere. Doel was in kaart te brengen wat de huidige situatie op dat moment was en hoe men deze gebieden zou kunnen ontwikkelen.

Hieronder volgt het rapport dat door de werkgroep, na een presentatie aan de leden van VDGO, werd aangeboden aan het bestuur.

 


 

 

Rapport De Es

 

 1 OVER DE 'WERKGROEP GROLLOO' EN HAAR PLANNEN

Eind 1997 werd de 'Vereniging Dorpsbelangen Grolloo en omstreken' door de B.O.K.D. (Brede Overleggroep Kleine Dorpen) geattendeerd op de mogelijkheid om projecten te starten die kunnen bijdragen tot het instandhouden en verbeteren van de leefbaarheid op het platteland. Na een oproep in het plaatselijk krantje kon de 'Werkgroep Grolloo' gevormd worden die de opdracht meekreeg zich met de landschappelijke aspecten van Grolloo en omgeving bezig te houden. De leden van de huidige werkgroep staan hieronder vermeld.

Om concrete plannen te kunnen maken en uitvoeren is de werkgroep begonnen met het vaststellen van hetgeen kenmerkend is voor dorp en omgeving. Deze kenmerken vormen dus het uitgangspunt voor het maken en uitvoeren van de plannen voor behoud en versterking en waar mogelijk herstel van het oorspronkelijk karakter van dorp en omgeving. Ook eventuele vernieuwingen zouden hierbij aan moeten sluiten. In hoofdstuk 2 zijn deze kenmerken in het kort genoemd.

Uiteraard moeten uitgangspunten en plannen gedragen worden door de bevolking van Grolloo en omgeving. Daarom werd vorig jaar begonnen met een enquête in dorp en omgeving, waardoor de bewoners zich konden uitspreken over de samenstelling en de uitgangspunten van de werkgroep en suggesties konden aandragen. De reactie op de enquête was bevredigend (65%) en overwegend positief. Een aantal suggesties die werden gedaan heeft de werkgroep in haar plannen opgenomen.

Nu is het zover dat er plannen gepresenteerd kunnen worden. De werkgroep heeft in eerste instantie een aantal plannen en ideeën over de es en vooral de esranden ontwikkeld. Deze plannen leggen we hierna aan u voor. In hoofdstuk 3 worden eerst de kenmerken van de es wat uitvoeriger besproken, in hoofdstuk 4 komen de plannen concreet aan de orde. Het is onze bedoeling in volgende jaren plannen voor de rest van de omgeving zoals beekdal, veld en dorp te ontwikkelen.

herfst 1999

LEDENLIJST VAN DE 'WERKGROEP GROLLOO'
Margriet Dilling, voorzitter
Aad Verheul, voorzitter
Janneke Bennema secretaris
Hoofdstraat 24, 9444 PB Grolloo.
Tel. 0592 501212
Bert Bennema
Roelof Ebbinge
Roelof Hagting
Jannie Lesschen
Berta Lunsing
Rosanke van Beekum

 

Essen kaartjes

 

2 GROLLOO EN OMGEVING

Het dorp Grolloo is gelegen op de Rolderrug, een langgerekte verhoging in het landschap die evenwijdig aan de Hondsrug loopt. Hoewel de Rolderrug lang niet zo hoog is als de Hondsrug, bood ze toch de eerste Grollooërs een droge plaats om zich op te vestigen.

Oorspronkelijk vormden het dorp Grolloo en zijn omgeving een typisch Drentse boerengemeenschap. Deze bestond landschappelijk gezien uit vier onderdelen: het dorp zelf, de es, het beekdal en het veld. Verschillende van deze landschapselementen zijn ook nu nog duidelijk herkenbaar.
Kenmerkend voor het huidige dorp zijn de vele verspreid staande woonhuizen in de vorm van boerderijen en de open ruimtes ertussen zoals weilandjes en tuinen. Hetzelfde geldt voor de bestrating, de bermen en de beplanting. Waardevol zijn een paar bijzonderheden zoals de kerk met pastorie, enkele monumentale boerderijen en een oude smidse. Typisch Drents zijn de brinken. Hoewel er ook een brink in Grolloo geweest moet zijn is hier tegenwoordig helaas weinig van terug te vinden.

De es is vanouds de tegen het dorp aangelegen landbouwgrond. De es van Grolloo ligt aan de oostkant van het dorp en ligt eveneens op de Rolderrug. Ze bestaat uit twee delen: de Noorderes en de Zuideres, gescheiden door de weg: 'Oostereind'. Daar onze plannen in eerste instantie op de es gericht zijn volgt hiervan een uitvoeriger beschrijving in hoofdstuk 3.

Een Drents esdorp is altijd in de nabijheid van een beek gelegen. Het beekdal lag lager en was veel vochtiger dan de es. Hier bevonden zich de weilanden en hooilanden en het diende dus als veeteeltgebied. De eerste eeuwen van de Drentse esdorpen werd hier het vee gemeenschappelijk geweid onder toezicht van een herder. Vanaf ongeveer 1700 zijn de beekdalgronden onder de dorpsbewoners verdeeld. Als scheidingen tussen de verschillende percelen dienden slootjes en op de hogere delen houtwallen. Het beekdal kreeg hierdoor een heel speciaal aanzien. Op enkele plaatsen zijn deze oude beekdalen nog in tact (bijvoorbeeld de Elperstroom) maar op de meeste plaatsen zijn ze verkaveld. Toch is er nog heel wat van terug te vinden, ook in de buurt van Grolloo.

Random het dorp, de es en het beekdal lag vroeger het veld. Dit waren de uitgestrekte heidevelden waar Drenthe zo bekend om was. Schapen werden er gehoed en plaggen werden er gestoken. Nu is hier maar weinig van over, zeker in de buurt van Grolloo. Tegenwoordig zijn er voornamelijk landbouwgronden en bossen.

Ook de Moere behoorde oorspronkelijk tot het veld en was bedekt met heide. Nu is het een bosgebied. Voor de Moere heeft de werkgroep een ideeënschets gemaakt die in een apart tweede geschrift wordt toegelicht.

 

noord- en zuides

 

3 ESSEN

Van ouds zijn de essen landbouwgronden die vlakbij de dorpen lagen. Een es had meestal een scherpe grens: rondom lag een eswal van opgeworpen aarde waarop een ondoordringbare haag van struiken om de es tegen wild en vee te beschermen. Buiten de eswal lagen op sommige plaatsen de strubben; eikenhakhoutbosjes waaruit boerengeriefhout werd gehaald. Een es had dus een besloten karakter.

Voor het in stand houden van de vruchtbaarheid van de esgronden werd koeien- en schapenmest gebruikt. Het vee werd 's nachts binnengehouden, de mest werd verzameld in potstal en schaapskooi. Vermengd met plaggenstrooisel werd het over de es verspreid. Door het regelmatig opbrengen van de mest zijn de essen in de loop van eeuwen opgehoogd, soms wel 70 cm. Door hun glooiende vorm zijn ze ook nu nog vaak goed te herkennen. Op de essen werd voornamelijk rogge verbouwd.

De es van Grolloo
(De cijfers in de tekst verwijzen naar de cijfers op het kaartje.)

De es van Grolloo bestaat uit twee delen: de Zuideres en de Noorderes, van elkaar gescheiden door de weg 'Oostereind'. De es behoort niet tot de meest karakteristieke van Drenthe. In het algemeen oogt de es nogal vlak, alleen in de Zuideres is een lichte bolling waar te nemen. Honderd jaar geleden waren er vooral rondom de Zuideres eswallen aanwezig. Aan de noordkant en oostkant van de Noorderes grensden de akkers zonder afscheiding aan de hei. Boomsingels en strubben waren gering van omvang. De Noorderes moet vroeger dan ook ten dele een weinig besloten indruk hebben gemaakt.
Toch geeft de es in onze tijd veel waardevols te zien. Tot vandaag is de begrenzing nog bijna volledig intact. Veel meer dan vroeger heeft hij nu een besloten karakter door de vele bossen en houtsingels die sindsdien aangelegd zijn. Meer in detail volgen hier een aantal karakteristieken.

OOSTWAND. Aan deze wand zorgen een aantal houtsingels (1) en de bossen van SBB (2) voor een opvallende en fraaie begrenzing. De bossen van SBB langs de Zuideres bestaan vooral uit monoculturen van naaldbomen en ogen hierdoor nogal saai. Maar langs de rand met de es loopt een zandweggetje met aan de westkant een strook met verschillende loofbomen en struiken. Deze steken mooi af tegen de donkere naaldbomen en geven in elk seizoen een fraai uitzicht vanuit de es op deze wand. Vooral als de zon in het zuiden staat en elke loofboom door zijn schaduwwerking een fraaie bolvorm krijgt, ontstaat hier een wand met veel dieptewerking.

ZUIDWAND. Hier ligt het oude Grollooër Holt, eeuwen geleden een belangrijke vergaderplaats. Met zijn oude eiken zorgt het hier voor een mooie afsluiting van de es (4). Ook bijzonder is het kleine stukje eswal met oude eiken aan de overkant van de Provinciale weg (de galgenheuvel, 5).
Tussen het Grolloër Holt en de bossen van SBB ligt in het zuid­oosten een open stuk (3). Vroeger keek men hier uit over de heide, nu kijkt men over uitgestrekte landbouwgronden, in de verte afgesloten door bosranden. Deze opening zorgt voor een fraaie afwisseling tussen de gesloten randen van genoemde bossen.

 

bosranden

 

WESTWAND. Deze wordt van zuid naar noord begrensd door achtereenvolgens het beekdal van het Grollooërdiepje, het dorp en de bossen van de Berenkuil.
Ook vroeger grensde het beekdal hier aan de es, de situatie is dus nauwelijks veranderd (6). Staande op de es heeft men een prachtig uitzicht over de zacht naar beneden glooiende es en het verdiepte beekdal met zijn boomsingels daarachter.
Het dorpsbeeld valt vanaf de es gezien in tweeën uiteen. Het zuidelijk deel bestaat uit een langgerekt bosje dat de nieuwbouwwijk erachter onzichtbaar maakt (7). Iets ten oosten hiervan ligt op de es een vennetje (het Bollenven) met bomen rondom, het zorgt voor een aangename afwisseling met het toch betrekkelijk saaie bosje.
Gaat men vanaf het kerkhof naar het noorden toe, dan heeft men vanaf deze plaats een prachtig gezicht op het oude dorp (8). De open weilanden op de voorgrond en de boerderij­achtige woningen en de kerk op de achtergrond maken hier een mooi plaatje van.

De Noorderes wordt aan de westzijde begrensd door het bosrijke gebied van de Berenkuil (9). Honderd jaar geleden lagen hier nog uitgestrekte heidevelden met een paar zandverstuivingen. Een ervan lag vlak tegen de es aan. Om verstuiving van het zand over de es tegen te gaan werden hier een paar houtsingels en een bosje aangelegd. Houtsingels en bosje zijn tot nu toe bewaard gebleven. Ten noorden hiervan lagen twee vennetjes met een bosje er tussen in. De vennetjes zijn nu ook omgeven door boompjes. De oude westgrens van de Noorderes is in zijn geheel bewaard gebleven, bosjes, houtsingels en vennetjes vormen hier tezamen een bijzonder fraaie en afwisselende rand.

NOORDWAND. Vroeger was deze grens niet door eswallen en houtsingels van de heide gescheiden (10). Ze was erg grillig en de akkertjes lagen direct tegen de heide aan. Zo had men van hieruit naar het noorden een weids uitzicht over de heide met in de verte de toren van Rolde. Nu ligt er op deze plaats een rechte verkavelingsweg, het uitzicht op de toren van Rolde bestaat echter nog steeds.

Mogelijkheden voor de werkgroep.

Zoals uit het voorafgaande blijkt is er nog veel van de oude es bewaard gebleven. De landbouw is uiteraard moderner en grootschaliger geworden, maar de begrenzing van de es is nog bijna dezelfde. Het besloten karakter, wat zo typisch was voor de meeste Drentse essen, is zelfs versterkt door de aanleg van bossen en nieuwe houtsingels tegen de esrand aan. In het algemeen hoeft er dus weinig mee te gebeuren.
Toch zijn er activiteiten voor onze werkgroep mogelijk. Deze liggen vooral op het gebied van onderhoud en herstel van de esranden. De bestaande landbouw wordt niet aangetast. Dit past geheel in het POP (Provinciaal Omgevings-Plan) die de es in zone II indeelde. In het volgende hoofdstuk gaan we uitvoerig op deze plannen in.

 

locaties

 

 

4 VOORSTELLEN VAN DE WERKGROEP VOOR HET VERFRAAIEN VAN DE ES

(De cijfers in de tekst verwijzen naar de cijfers in het kaartje.)

Over de plannen is reeds een inleidend gesprek met Provincie, gemeente, SBB en enkele particuliere eigenaren gevoerd. Een enkel plan is in een concreter stadium gekomen, dit wordt hieronder apart vermeld.

Voor de uitvoering van de plannen zijn subsidiegelden beschikbaar, onder andere van WCL (Waardevol Cultuur Landschap). Ook hierover zijn besprekingen gaande.

1 Eswal. De eswal op deze plaats is overgroeid met boompjes en struweel en is daardoor onopvallend. Met behulp van vrijwilligers zouden boompjes en struweel verwijderd kunnen worden (op een zaterdag in het voorjaar) zodat de historische eswal weer zichtbaar wordt.

2 Boomsingel. De aanplant van een boomsingel langs de ruilverkavelingsweg in het noorden zal op deze plaats een meer besloten karakter aan de es kunnen geven. De boomsingel zou aan de zuidkant van de weg geplaatst moeten worden zodat er geen hinder door schaduw ontstaat.

3 Boomsingel verlevendigen. De boomsingel in het noord­oosten bestaat voornamelijk uit eiken met hier en daar een berk. De singel oogt nogal saai door zijn kaarsrechte vorm en doordat de bomen alle van dezelfde leeftijd zijn. Hij zou verlevendigd kunnen worden door hier en daar bomen aan de westzijde te verwijderen en op de open plaatsen lagere boomsoorten en struiken te planten. Vooral bloeiende en/of besdragende soorten verdienen de voorkeur, zoals sleedoorn, meidoorn, lijsterbes, vlier, krent, vogelkers en egelantier.

4 Oostereind. Het planten van een paar bomen en struiken voor de grote, moderne schuren zouden deze bouwwerken enigszins kunnen camoufleren.

5 Eswal. Hiervoor geldt hetzelfde als bij punt 1 is opgemerkt.

6 Looppad. Een looppad, ongeveer in het verlengde van de Meerkampsweg en gaande naar de bossen van de Moere, zal door een aantal bewoners uit Grolloo zeer op prijs gesteld worden (zie uitslag enquête). Besprekingen met de eigenaar van het betreffende grondstuk zijn inmiddels gaande.

7 Wegberm. Hoewel de eswal op deze plaats verdwenen is, staan de adelaarsvarens, die vroeger de eswal bedekten, er nog steeds. Door aangepast bermbeheer zouden ze beter beschermd kunnen worden.

8 Het Bolleven. Het vennetje wordt geschoond en de houtopslag er omheen waar nodig uitgedund. Deze plannen zullen op 30 oktober uitgevoerd worden, met behulp van vrijwilligers (zie punt 1) en onder toezicht van Drents Landschapsbeheer.

9 Dorpsrand. Het planten van een paar bomen en struiken langs de dorpsrand zou het beeld van die rand verfraaien.

10 Dorpsbeeld. Vanwege het fraaie uitzicht vanaf de provinciale weg op het dorp zouden de weilandjes op deze plaats behouden moeten worden. De eiken langs de provinciale weg brengen visueel een scheiding aan tussen de es en de weilandjes. Door hier de eiken te verwijderen ontstaat er meer eenheid tussen beide landschapselementen. De verwijderde eiken (met wortelkluit) zouden eventueel een nieuwe plaats kunnen krijgen naast de moderne schuren langs het Oostereinde (zie 4).

veranderingen

 11 Bomenrijen verwijderen. De bomenrijen aan weerszijden van de provinciale weg ten noorden van Grolloo verstoren het open karakter van de Noorderes. Te overwegen valt deze bomenrijen te verwijderen: er ontstaat dan een wijds beeld van de Noorderes (vergelijk bijvoorbeeld met de Zuideres waar de boomloze provinciale weg doorheen loopt).

12 Bomenrijen planten. Tegelijkertijd zou het aan te bevelen zijn stevige bomenrijen aan weerszijden van de provinciale weg direct ten noorden van de Noorderes aan te brengen. Rijdende vanaf Rolde rijdt men dan eerst over een betrekkelijk besloten weg, zodra men daarna de Noorderes binnenrijdt ontstaat een wijd en open beeld. Door die plotselinge overgang wordt het beeld van de es versterkt.

13 Sleedoorn en vlier. (Geen nummer op het kaartje.) Om de esrand te accentueren en om er een geheel van te maken zou langs de gehele esrand op ongeregelde afstanden kleine en grotere groepen sleedoorn geplant kunnen worden. Vroeg in het voorjaar, nog voor de struiken in blad staan, zou de esrand dan een bloemenzee van sleedoorn kunnen worden. Eenzelfde effect zou men iets later in het seizoen weer kunnen bereiken met vlierstruiken; deze bloeien ruim een maand later wanneer de bomen al in blad zijn. Beide soorten zijn inheems.

14 Strubben. (Geen nummer op het kaartje.) Bij veel essen lagen aan de buitenkant hier en daar strubben of eikenhakhoutbosjes. Deze dienden voor het leveren van boerengeriefhout. De eiken werden hiertoe om de 15 jaar gekapt, de overgebleven stronken liepen vervolgens weer uit. Zo ontstonden speciale eikenbosjes met vaak grillige stammen en een heel eigen flora. Ze zijn typisch Drents, maar omdat ze hun functie verloren hebben zijn ze bezig te verdwijnen.
Wij willen zoeken naar plaatsen rond de es waar het strubbenbeheer weer ingevoerd kan worden, bijvoorbeeld in de bossingels aan de oostkant van de Noorderes.

15 Dorpsuitbreiding. Het dorp Grolloo grenst aan de es en aan het beekdal. Ten zuiden van Grolloo grenzen es en beekdal aan elkaar. De historische situatie is hier nog heel redelijk in tact. Vooral met nog een paar kleine ingrepen (zie punt 4, 9 en 10) kan hier een interessant en fraai beeld ontstaan. Deze situatie zou dus niet verstoord mogen worden door huizenbouw. Nieuwe huizen en woonwijken zouden (indien gewenst) daarentegen heel goed aan de westzijde van Grolloo tussen Amerweg en Vredenheimse-weg gepland kunnen worden. Landschappelijk en historisch gezien wordt hier door woningbouw veel minder bedorven.

 


 

 

rapport de Moere

 

 

situatie

 

 

1 INLEIDING

De Moere is een bosgebied van ongeveer 80 ha groot, 1 km oostelijk van Grolloo gelegen. Aan de westkant wordt de Moere begrensd door de es van Grolloo, aan de noordkant door de weg 'Oostereind', aan de oostkant door het beekdal van het Anderse diepje en aan de zuidkant door de weilanden behorende bij de boerderijen aan de Boerhaarsweg. Het is voor het grootste deel bezit van het SBB, alleen rondom het huis 'de Moere' en de plas van 'Joytime' ligt particulier terrein. Ten noorden van de weg 'Oostereind' liggen ook bossen, deze worden bij onze plannen (nog?) niet betrokken.

De Moere bestaat voor een groot deel uit betrekkelijk eenvormig en nogal saai naaldbos. Aan de noordzijde ligt een grote zandafgraving die gevuld is met water.

Voor de bewoners van Grolloo zou de Moere een aantrekkelijk recreatiegebied kunnen zijn gezien de nabije ligging van het dorp. Hetzelfde geldt uiteraard voor andere recreanten, met name uit de Berenkuil. Gezien het saaie bos en de ontoegankelijke zandafgraving is het echter niet de ideale omgeving. Bovendien is de Moere een homo-ontmoetingsplaats, een situatie die veel mensen doet aarzelen dit bosgebied te bezoeken.
De vergunning voor de zandafgraving loopt echter op zijn eind en er ontstaat een nieuwe discussie over water met de Moere zou moeten gebeuren. Onze werkgroep wil een bijdrage aan die discussie leveren. Wij hebben daarom een ideeënschets gemaakt hoe de Moere er uit zou kunnen gaan zien. Deze schets vindt u op de volgende bladzijden.

2 UITGANGSPUNTEN VOOR DE IDEEENSCHETS

Bij het ontwerpen zijn wij van de volgende uitgangspunten uitgegaan.

a Uit de enquête, die wij enige tijd geleden gehouden hebben onder de bevolking van Grolloo, kwam de wens van velen naar voren dat van de Moere een aantrekkelijk en rustig recreatiegebied voor de bewoners van Grolloo gemaakt zou moeten worden.
Dat ligt ook voor de hand: de Moere ligt nabij het dorp en is wandelend gemakkelijk te bereiken. Het spreekt vanzelf dat ook andere recreanten van het gebied gebruik kunnen maken.
b Wij willen streven naar een rustige vorm van recreatie, zoals wandelen, fietsen en vissen. Dus geen pretpark, boomkroonpad, kanovijver of zwemplas. Dit laatste zou trouwens gevaarlijk kunnen zijn: de plas is hier en daar 20 meter diep!
Maar ook geen camping of bungalowpark; wij zijn van mening dat de Berenkuil ruimschoots in die behoefte voorziet. Speciale activiteiten zoals bij Joytime moeten blijven doorgaan.
c Wij willen proberen het ontwerp iets extra's mee te geven, de bezoekers aan de Moere moeten dat als iets bijzonders ervaren. Wij hebben dat gezocht door het ontwerp een experimenteel karakter te geven.
d Het ontwerp moet in de sfeer van de omgeving passen. Wij willen daarom het bosachtig karakter behouden.

 

beestenboel

 

 

3 EEN NIEUW 'OERLANDSCHAP'

In ons ontwerp voor de Moere hebben wij gekozen voor een 'oerlandschap' zoals dat hier eens heeft bestaan in de tijd dat er nog geen sprake was van menselijke invloed (ongeveer 5000 jaar geleden). De gangbare opvatting van zo'n oerlandschap op deze plek is een oerwoud. Dit zou hebben bestaan uit een dicht bos van opgaande stammen met een gesloten bladerdek. In onze omgeving was de eik de meest voorkomende boom. Op de bosgrond lagen dode, rottende stammen, die samen met de afgevallen bladeren voor een dikke laag humus zorgden. Mossen, varens en paddenstoelen voltooien dit beeld. Struiken en kiemplanten van jonge bomen kwamen vooral voor op opengevallen plekken die door sterfte van bomen of door stormen ontstaan zouden zijn.

Toch lijkt dit beeld niet helemaal te kloppen. Het blijkt namelijk dat kiemplantjes van de eik in een dergelijk bos niet tot ontwikkeling kwamen, terwijl de eik toch de hoofdmoot van die bossen vormde. Uit bodemonderzoek is gebleken dat er in die tijd ook grote grazers zoals de oeros in deze streken voorkwamen. Grote grazers leven echter niet in aaneengesloten bossen, ze komen voornamelijk op graslanden voor.
Het zou best kunnen dat het landschap er in die tijd heel anders heeft uitgezien. Iemand die deze mening is toegedaan is de bioloog Frans Vera, die er zijn proefschrift 'Metaforen voor de wildernis' over heeft geschreven. Volgens hem was het toenmalige landschap een mozaïek van bosjes, struiken en open grasvlaktes met hier en daar een solitaire boom. Op die grasvlaktes liepen de grote grazers. Het landschap was aan voortdurende verandering onderhevig, waar eerst een grasvlakte was is na vele jaren een bos ontstaan en omgekeerd. Er moet dus sprake geweest zijn van een cyclische opeenvolging: grasvlakte - opbouw bos - bos - afbraak bos - grasvlakte. Zo'n cyclus ging niet snel, wij moeten denken in termen van honderden jaren.

Hoe blijft zo'n cyclisch landschap in stand? Om dit te beschrijven beginnen we willekeurig ergens in die cyclus. We beginnen met een grote grasvlakte waarop grote grazers leven. Op die grasvlakte zullen vele kiemplantjes zich proberen te ontwikkelen. Dit wordt echter verhinderd door de grote grazers: de kiemplantjes worden gegeten of vertrapt. Zo blijft de grasvlakte gehandhaafd. Maar er zijn altijd uitzonderingen. Sleedoorn bijvoorbeeld is een struik met lange, stekelige doorns die hierdoor niet door grote grazers wordt gegeten. Wel kan een kiemplantje vertrapt worden en het heeft dus heel weinig kans om uit te groeien. Maar het kan gebeuren dat zo'n kiemplantje half verscholen is onder een steen of een boomstronk, dan komt het wel tot ontwikkeling omdat het dan niet meer vertrapt kan worden. Op de grasvlakte kan dan alsnog een struikje ontstaan (zie de figuur hiernaast, 1).
Het kiemplantje van de eik heeft geen bescherming tegen vraat en vertrappen. Maar een eikel, die door een Vlaamse gaai of een ander beest over grote afstanden vervoerd kan worden, kan toevallig onder zo'n sleedoornstruikje terechtkomen. Dankzij de stekels van de sleedoorn is het kiemplantje, dat uit de eikel groeit, nu wel beschermd tegen vraat en vertrappen (2). Het kiemplantje kan uitgroeien tot een boom! Aanvankelijk zal het nog beschermd in het struikgewas opgroeien. Maar er komt een moment dat de eik boven de sleedoornstruik uit gaat groeien. Nu kan hij zijn kroon ontplooien (3). De sleedoorn komt nu echter in de schaduw en sterft onder de boom af (4). Maar een sleedoorn vormt wortelopslag: uit de wortels ontstaan nieuwe struikjes. De struikjes die buiten de kroon van de eik komen te staan, zullen zich verder kunnen ontwikkelen. Er vormt zich nu een krans van sleedoorn om de eik (4). De krans zal steeds groter worden naarmate de kroon van de eik groeit. Binnen de krans van sleedoorn kunnen nu ook eikjes ontkiemen en tot ontwikkeling komen, omdat ze hier buiten het bereik van de grote grazers zijn (5). Zo ontstaat een steeds groter wordend bos van eiken met een uitdijende krans van sleedoorn er om heen.
Ook eiken worden eens oud, sterven, waaien om en vergaan. Midden in het bos zullen open plekken ontstaan. De plekken worden groter en er ontstaat een lage begroeiing en gras. De oude sleedoornrand zal gaten gaan vertonen en de grote grazers kunnen nu naar binnen. Deze vinden de open plekken en vele kiemplantjes sneuvelen. Alleen gras kan deze druk aan, daardoor vormt zich een nieuwe grasvlakte binnen het bos (6). Naarmate er meer eiken sterven zal de grasvlakte groter worden.
Nu is de cyclus rond: we zijn weer bij de uitgangspositie van de grasvlakte met zijn grote grazers terug. Een klein sleedoornstruikje, half verborgen onder een oneffenheid, kan weer een heel nieuw bos gaan vormen en het begin zijn van een nieuwe cyclus.

4 ONTWIKKELING VAN DE MOERE NAAR EEN OERLANDSCHAP

Het zijn met name de ideeën van Frans Vera die aan ons ontwerp ten grondslag liggen: de Moere zou er uit moeten gaan zien zoals het oerlandschap dat hij beschreven heeft.
Maar hoe komen we tot zo'n oerlandschap? Het huidige gebied lijkt er in geen enkel opzicht op. Door alleen grote grazers te introduceren en het gebied verder aan zijn lot over te laten zal er in een verre toekomst waarschijnlijk wel een oerlandschap ontstaan. Maar dit duurt zeker honderden .jaren. De ontwikkeling zal ook niet spectaculair zijn, het gebied zal lang zijn huidige karakter behouden. Wij kunnen die ontwikkeling echter een handje helpen door een aantal maatregelen te nemen.

MAATREGELEN

De volgende maatregelen zouden genomen moeten worden:
a In het bos kunnen meer en minder grote open vlaktes gekapt worden. Deze vlaktes kunnen worden ingezaaid met een inheems grasmengsel. Hier en daar een fraaie solitaire boom of boomgroep laten staan. De open vlaktes moeten zo worden gesitueerd dat ze samen met de overgebleven boomgroepen aangepast zijn aan de natuurlijke hoogteverschillen. Hier en daar kunnen natte plekken aangebracht worden, dit geef meer variatie en voorziet in drinkwater. Op deze manier benadert men de open grasvlaktes van het oorspronkelijke oerlandschap.
Wilt U zich een beeld vormen hoe die vers gekapte vlaktes er uit gaan zien dan kunt U dit bekijken bij de Mothaar in boswachterij Schoonloo (percelen 95 en 96). Hier is zo'n stuk bos gekapt, er is een grasvlakte en er lopen een aantal heckrunderen.

b In sommige delen van de overgebleven bosgebieden kan men bomen met een tractor of iets dergelijks omtrekken en laten liggen. Dat zal de eerste jaren geen fraai gezicht zijn. Maar al spoedig zullen de boomstronken bedekt zijn met mossen, varens, paddenstoelen en andere planten. Vogels en andere dieren die van zo'n open plek houden, zullen zich hier vestigen. Flora en fauna zullen zich hier dus zeer divers gaan ontwikkelen. De oude exoten (spar, lariks) zullen op de lange duur verdwijnen en plaats gaan maken voor inheemse bomen en struiken.
Wilt U zich een beeld vormen van deze situatie dan kunt u weer terecht in boswachterij Schoonloo. In de percelen 92, 93, 98 en 99 laat SBB de omgevallen bomen liggen en deze raken al flink met mossen en varens bedekt.

c Grote grazers die het hele jaar buiten kunnen blijven, zullen ingevoerd moeten worden, zoals het heckrund (benadert de oeros) of de Schotse hooglander. Een hekwerk zal om het gehele gebied geplaatst moeten worden, de toegang tot het gebied gaat via roosters. Het hekwerk kan onopvallend zijn, zie bijvoorbeeld het hekwerk in het gebied rondom de Mothaar in boswachterij Schoonloo.
Ook kleinere dieren kunnen geïntroduceerd worden, bijvoorbeeld dassen. Er zijn mogelijkheden voor dassenburchten en op de open grasvlaktes kunnen ze hun voedsel ophalen.

d Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld aan de rand van de open grasvlaktes, kunnen inheemse bomen en struiken geplant worden (eik, berk, hulst, sleedoorn, enzovoort). Deze planten zorgen voor een snelle verspreiding van zaden.

 

 

plan de Moere

 

 

e In het begin zal er flink ingegrepen moeten worden in het landschap. Maar het is de bedoeling dat dit steeds minder nodig zal zijn. Uiteindelijk moet er een biologisch evenwicht tot stand komen zoals dat hiervoor beschreven is in het oerlandschap.

f De zandwinplas kan uitstekend ingepast worden in het beeld van het oerlandschap. Op zich is die grote plas water al een fraai gezicht. Gedeeltelijk kan de oever tot grondwaterniveau afgeschaafd worden, het overtollige zand kan in de plas geschoven worden. Riet kan dan op de natte oever gezaaid worden zodat een brede rietkraag ontstaat. Plas en rietkraag bieden weer veel mogelijkheden voor een aparte flora en fauna. Ook kan er een wal voor oeverzwaluwen aangebracht worden. Zo ontstaat samen met het bosrijke gebied een afwisselend geheel en levert de zandwinplas een fraaie bijdrage aan het landschap.

Nu al is het mogelijk zich een beeld te vormen hoe zo'n oerlandschap er ongeveer uit gaat zien. Vlak over de grens bij Klazienaveen ligt het 'Borkener paradies', een oerlandschap zoals hierboven beschreven. Dit is een door boeren eeuwenlang min of meer verwaarloosd gebied, omsloten door een oude meander van de Eems. 's Zomers liet men hier koeien of andere grote grazers vrij rondlopen om ze tegen het eind van het seizoen weer binnen te halen. Het gebied werd verder aan zijn lot overgelaten. In de loop van de eeuwen heeft het zich ontwikkeld tot het soort oerlandschap zoals wij ons voorstellen dat het hier vroeger ook heeft bestaan. En waarvan wij hopen dat het in de Moere weer tot ontwikkeling gebracht kan worden.

5 MOGELIJKHEDEN VOOR DE MOERE

Recreatie

Het zal duidelijk zijn dat de huidige recreanten het eindstadium niet zullen meemaken, daarvoor duurt de ontwikkeling veel te lang. Toch zal er voor die huidige recreant voldoende te beleven zijn: juist de ontwikkeling van de beginsituatie kan interessant en spectaculair zijn.

Het is onze bedoeling dat er onverharde wandelpaden door het bos gaan lopen. Eventueel kan er ook gefietst worden. Een wandeling zal zeer afwisselend zijn, ze gaat door bosjes waarvan sommige delen verwilderen door de omgetrokken bomen, langs bosranden en door graslanden, langs kleine poelen en een grote plas met brede rietkragen. Wij hopen hiermee een rustig soort recreatie te bevorderen.

Iets meer recreatiedruk zou in de noord­westhoek van het gebied plaats kunnen vinden, rondom huize 'de Moere'. Een kleine picknickplaats en parkeerplaats zouden hier mogelijk zijn.

De activiteiten van Joytime kunnen hier gewoon doorgang vinden. In het noordelijk deel van de zandwinplas (langs Oostereind) zijn wellicht mogelijkheden voor vissteigers en een vogelkijkhut.

Homo­ontmoetingsplaats.

Door de aanleg van de verschillende onderdelen zal het de eerste jaren flink onrustig zijn in het gebied. Ook zullen er meer recreanten gaan rondlopen. Bovendien wordt het geheel afgesloten door een hekwerk met schrikdraad. Wellicht zal de overlast vanzelf verdwijnen.

Andere mogelijkheden

Het ontwerp kan een educatief karakter krijgen. Bezoekers kan gewezen worden hoe zo'n oerlandschap was en hoe het tot stand komt en zich handhaaft. Daarnaast zou het interessant zijn de wetenschap er bij te betrekken: ze zou de te verwachten ontwikkeling kunnen volgen. Het plan heeft immers een experimenteel karakter: we weten niet precies water gebeuren gaat want uiteindelijk moet de natuur het werk doen.

Ten slotte

Bij het ontwikkelen van een ontwerp zijn er altijd twee stadia. Het eerste stadium is de meningsvorming: er moet een plan zijn waarover men zijn mening kan geven. Daar zijn we nu mee bezig. Krijgt het plan draagvlak dan zijn ook andere zaken van belang, zoals de toestemming van eigenaren, de financiën, de uitvoering, enzovoort. Zo ver zijn we nu nog niet.