Grolloo van verleden tot heden
HEIDE
VAN IJS TOT HEIDE
Ons land kent verschillende ijstijden, perioden in de geschiedenis der aarde, waarin grote gedeelten van het land met ijs bedekt waren. De ijskap kon wel een dikte van ca. twee kilometer krijgen, althans volgens de wetenschap. Zo'n ijskap, die tergend langzaam voortschoof, voerde van alles mee, grote en kleine stenen, steengruis, klei en zand en alles wat zij op haar weg ontmoette.
Het ijs diende als vrijwillige vrachtvaarder van wat haar werd toevertrouwd. De ondergrond werd door de ijskap geslepen en geschuurd. Het slijpsel vormde een taaie pasta en omdat vele stenen erdoor gekneed werden, ontstond een taaie massa, de keileem. Deze keileem werd overal afgezet en ieder dorp had zijn eigen leemkuilen of leemdobben. Uit deze leemdobben werd de leem gehaald. Deze werd tot en met gekneed en met water aangemengd; zo kreeg men een taaie bewerkelijke massa, welke werd gebruikt voor de dorsdeel, de woonvertrekken en het maken van muren. Voor het laatste werd er eerst een raster gemaakt van twijgen. De leem werd vermengd met koemest en dit mengsel werd dan aan de twijgen gestreken. Ook werd de leem wel gebruikt voor het bakken van potten. De kinderen maakten er wel knikkers van. In de woonkamer op de lemenvloer strooide moeder de huisvrouw in bepaalde figuren prachtige zandtapijten van wit strooizand. De stenen, die door het ijs werden meegevoerd en afgezet, hadden alle hun streek van herkomst. Zo kan de geoloog deze stenen vanuit zijn kennis zeer nauwkeurig determineren. We kennen o.a. Stockholmgraniet, Alandporfier, Rapakivi, Larvikiet enz. enz. Aan de rand van de ijskap kwam veel smeltwater vrij, dat zorgde voor het verdere transport van stenen, zand en klei.
Bij het milder worden van de natuur begon het ijs te smelten en zocht het smelwater zich een weg van de minste weerstand. Zo zijn door uitholling onze stroomdalen ontstaan. Deze stroomdalen zijn tegenwoordig nog duidelijk te zien, vooral bij Loon, op het bruggetje staande (stroomdallandschap Drentse Aa). De Drentse Aa en ook de Hunze zijn vroeger ongetwijfeld grote stromen geweest. Deze zijn door de jaren heen veranderd in stroompjes of diepjes, die prachtig door het landschap meanderen (kronkelen), maar door ruilverkaveling zijn vele stroompjes deels gekanaliseerd. Een stuk van het Amerdiepje en het Andere diepje meandert nog prachtig door het landschap met aan de boorden vruchtbare madelanden. Door de enorme druk van het landijs werd ook zand opgestuwd. In onze streek is dat vooral op de Hondsrug te zien. Door dit ijs is ook het zogenaamde Drents plateau gevormd met als middelpunt Centraal Drenthe.
Het verdwijnen van het ijs en klimatologische omstandigheden zijn van groot belang geweest voor de vegetatie; er vormde zich een toendragebied begroeid met grassen en rendiermos. Ook els, wilg, hazelaar enz. kwamen tot ontwikkeling.
En onder deze omstandigheden deden rendier, oeros, wolf, vos, beer enz. hun intrede in dit gebied, weldra gevolgd door rendierjagers. Dit waren zwervende volksstammen, nomaden genaamd, die meestal bivakkeerden aan de boorden van een stroom of aan de rand van een moeras. Daar zaten ze droog en hadden altijd water tot hun beschikking. Ook verschillende soorten vis waren voor deze mensen een levensbehoefte.
De rendierjagers maakten hun werktuigen meestal uit vuursteen.
Oude gebruiksvoorwerpen.
4, 5, 6, 7 en 8 pijlpunten 2 en 3 klingen (mesjes)
9 en 1 Krombeksteker en kling 10 en 11 schrabbers.
Deze steensoort komt hier in grote hoeveelheden voor en is door het ijs hier naar toe gebracht. Het is een harde steen, die zich gemakkelijk laat kloven en zodoende zeer geschikt is voor het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen. Men nam een vuursteenknol, die zich er goed voor leende en hier sloeg men dan op een bepaalde manier de mesjes, klingen, stekers, huidenschrapers, pijlpunten en bijlen enz. af om die dan nog weer te bewerken. Zo zijn heden ten dage op bepaalde plaatsen, waar de rendierjagers hebben vertoefd nog deze stenen werktuigen te vinden. Ook werden wel werktuigen gemaakt van een gewei; soms vindt men deze gebruiksvoorwerpen nog wel, meestal in het veen, waarin ze goed zijn gekonserveerd.
Langzamerhand echter heeft de mens zijn stempel gedrukt op dit gebied en met het verdwijnen van rendier, oeros, beer enz. hield ook het nomaden bestaan min of meer op en werden er nederzettingen gesticht. Zeer primitief kwam de landbouw op gang en door de eerste landbouwers, die grond nodig hadden voor hun produkten, werden grote oppervlakten ontbost. Er werd min of meer roofbouw gepleegd op de bossen en op den duur bleef deze grond, door akkerbouw uitgeput, liggen en zo zijn door toedoen van de mens de heidevelden ontstaan.
In dit gebied heeft Grolloo (groen bos) vermoedelijk zijn oorsprong gevonden, een gebied dat woest en ledig was, met moerassen en uitgestrekte heidevelden. Het was een gebied verschoond van elke geluidshinder (waarmee wij nu worden ge konfronteerd), met hier en daar een zandverstuiving met zandnollen of zandheuvels, begroeid met iberen (kraaiheide). De ouderen onder ons zullen zich de zandverstuiving achter de Moere ,,'t Zanie" nog wel herinneren. De kinderen gingen er in die tijd naar toe om iberen te plukken als die rijp waren.
Ook de "Schoonloër Zandbulten" was zo'n zandverstuiving, gemarkeerd met prachtige jeneverbessen, ook wel damberen of waggelberen genoemd, welke daar kaarsrecht als aan de grond genageld stonden te vergaderen of te waken over het landschap. Deze zandbulten zijn nog te zien bij het Uteringskamp en bij de
De jeneverbes.
Iberenplas (nu begroeid met dennen met hier en daar nog een jeneverbes). In het landgoed De Berenkuil en Frankenslag (aan de weg naar Vredenheim) zijn nog prachtige concentraties jeneverbessen, evenals achter de Moere.
De uitgestrekte heide was het domein van de scheper met zijn kudde. Hierover krijgt u uitvoerige informatie in het hoofdstuk "De scheper". Het lijkt ons echter aardig om enige anekdotes te vermelden over de scheper met zijn kudde op de heide.
Jan Gommers met zijn kudde op de hei.
BRAND OP DE HEIDE
De heide moest ieder jaar voor een gedeelte worden afgebrand voor het terugkrijgen van jonge heide. Voor dat branden moest je eigenlijk een vergunning hebben, maar Hendrik Stevens, een bekend scheper uit Grolloo, nam dat niet zo nauw en dit is hem een keer noodlottig geworden.
De hei stond in lichter laaie - deskundig aangestoken door genoemd persoon - maar de gemeenteveldwachter Overbeek, die overal opdoemde, betrapte Hendrik en proces verbaal volgde onverbiddelijk.
Onze Hendrik kreeg een boete; men kon in die tijd echter moeilijk een boete betalen en de scheper ging vijf dagen naar Veenhuizen. De boeren gingen toen per toerbeurt met de schapen naar de heide. Later is hem hetzelfde geval nog een keer overkomen, doch toen betaalden de boeren gezamenlijk de boete om hun scheper bij de schapen te kunnen houden.
DE SCHRIK VAN DE HEIDE
Zo werd de adder wel genoemd, die vroeger beslist niet zeldzaam was. De adder is onze enige gifslang. Het is een koudbloedig dier, dat graag opgerold in de zon mag liggen. Hij is te herkennen aan de zig-zag streep, die van kop tot staart loopt. Hij leeft van muizen, kikkers, slakken en ook wel kleine vogels: de prooi wordt heelhuids naar binnen gewerkt. Van tijd tot tijd gaat de adder vervellen en soms kan het gelukken om zo'n velletje tussen de heidestruiken te vinden. In de winter wordt een winterslaap gehouden.
Gelukkig is de adder, zij het betrekkelijk zeldzaam, nog in onze contreien aanwezig. Doch in de tijd van onze scheper wemelde het van de adders. Hoe vaak is het niet gebeurd, dat, terwijl met het oogsten de garven naar binnen werden gehaald, er een adder in één van die garven zat. Deze ging dan geen best lot tegemoet. Zo werd er ook wel eens een schaap door een adder gebeten, meestal onder bij de bek, omdat dit gedeelte al grazende dicht bij de grond was. Zo'n adderbeet liep flink op en de scheper merkte al ras wat er met het schaap aan de hand was. Hendrik Stevens had er een probaat middel voor, nl. zout en azijn en het schaap werd snel weer beter.
De schrik van de hei: de adder met zijn driehoekige kop.
MIST OP DE HEIDE
Het gebeurde wel eens, dat de kudde kilometers van de bewoonde wereld vandaan, overvallen werd door een zeer dichte mist. Bij een kruip nevel was dit een fascinerend gezicht, de schapen en de scheper half in de nevelen. In het groenland kun je dat bij de koeien soms prachtig waarnemen. Maar als de mist helemaal dicht ging vallen, was het in zo'n wijds gebied niet zo eenvoudig om de weg naar Grolloo terug te vinden, maar geholpen door een markeringssteen - een verhoging in het veld of een wegbeun - had de scheper daar in de regel geen moeite mee. Hij was zo goed thuis in het gebied, raakte niet gauw in paniek en wist aan bijna alle moeilijke omstandigheden het hoofd te bieden. Toch is het een keer gebeurd, dat een scheper - een zekere Rieks Kamps - bij een zeer dichte mist totaal was verdwaald. Hij was nog niet zo lang in Grolloo en kende zijn terrein nog maar betrekkelijk oppervlakkig. Hij had altijd een zogenaamde boerhoorn bij zich, die hij ook gebruikte als hij hulp nodig had, zo ook nu. Een boer aan de rand van de heide hoorde hem en dacht onmiddellijk:
Kamps is met zijn kudde verdwaald in de mist. Er werd alarm geslagen en allen die konden, gingen mee naar de hei, zo ook de opgeschoten jeugd, enkelen met een mondharp, want zij vonden dit natuurlijk prachtig. Op de Elperweg werd overleg gepleegd en Jan Mensing (vermoedelijk toen lid van muziekvereniging Cresendo) had ook een hoorn bij zich om zodoende signalen uit te wisselen. Men hoorde Kamps zo nu en dan en men ging op pad, doch het was zo mistig, dat men telkens op hetzelfde punt weer terugkwam. Aol Gerrit Gommers en Bonnegie - en wie kende het veld beter dan Bonnegie - (hij wist precies waar iedere haas zijn leger en wissel had in het veld) beraamden met de anderen een plan. Aol Gerrit bleef op de Elperweg staan, iemand anders zo ver vooruit, dat hij Gerrit nog kon horen om aanwijzingen te geven, zo weer één en weer één enz. Jan Mensing ging iedere keer mee vooruit met zijn hoorn en zo signalen gevend vond men Kamps helemaal aan de Schoonloër kant. Kamps was blij, dat hij terecht was, maar liet wel een lelijk woord vallen, want het zat hem niet lekker dat hij met zijn kudde was verdwaald.
BRUG IN BRAND
Ook aan de rand van het heideveld gebeurden dingen die het vermelden waard zijn. Eén voorval willen we u niet onthouden. Het waren Roelof Oeben en Albert-Jan Hadders, twee mannen uit Grolloo, die in het veld nogal eens het één en ander beleefden.
Bij de Scholbossen aan het diepje vonden zij een zwerm bijen die de honing had verzameld in een oude elzenboom. De volgende dag namen Oeben en Hadders maatregelen om de honing te gaan oogsten.
Een paar zwavellappen waren voldoende om de bijen te doden; akelig voor de bijen, maar het ging om de honing. De lappen werden onder in de holle boom gestopt en aangestoken. Intussen ontwikkelde zich een zware onweersbui. De beide mannen namen het zekere voor het onzekere en spoedden zich naar huis.
Van de bui kwam weinig terecht. De boom vatte echter vlam, brandde uit en viel om dicht bij een brug die over het diepje lag. Deze brug gaf toegang naar het groenland, Scholbos geheten. De familie Meijers moest deze brug altijd passeren om naar het land te kunnen gaan waar men de koeien moest melken. Door de omgevallen boom vatte ook de brug vlam en brandde bijna helemaal op. De koeien waren hierdoor praktisch onbereikbaar geworden.
Deze geschiedenis ging natuurlijk als een lopend vuurtje door het dorp. Ook Roelof Oeben kreeg het te horen en hij haastte zich naar de familie Meijers.
"Is het in het Scholbos niet in orde?" vroeg hij.
"Nee" zei Egbert Meijers "één of andere vandaal heeft de brug in brand gestoken. Ik ga direct naar de politie."
"Doe dat nou maar niet" zei Oeben, "want de dader staat hier voor je". Tekst en uitleg volgde.
Met hulp en wederhulp werd de brug weer keurig in orde gemaakt, maar het zoet van de bijen liet deze keer lang op zich wachten.
SCHAPEN WASSEN
In de maand juni werden de schapen gewassen. Dit gebeurde eerst in de Schoonloërkoel, een poel waar de schapen soms nog vuiler uitkwamen dan ze erin gingen.
Ook achter het Hult, in een ondiepe plas, is het wassen wel eens gebeurd en op het Hogeveld. Doch uiteindelijk werd Broekiesbrug de uitverkoren plek. Het was in die tijd een groot gebeuren en zelfs de kinderen, wier ouders er nauw bij betrokken waren, kregen vrij van school. Dit schaap wassen ging niet altijd zo gemakkelijk. Het moest de boeren ook maar passen; in ieder geval moesten ze hun werkzaamheden op het land min of meer aanpassen bij het schaapwassen. En dan moest het weer ook meewerken, bij voorkeur een zonnige dag.
Als het op een zekere morgen goed weer leek, besloot men dat het op die dag maar moest doorgaan. Iemand ging met de boerhoorn door het dorp en de schapenboeren wisten dan dat het zo laat was. Alles werd in gereedheid gebracht.
De herder (in de wandelgangen scheper genoemd) met de kudde en de boeren allemaal met paard en wagen, beladen met hekken, gingen dan naar Broekiesbrug. Die hekken werden klaargezet en de schapen ertussen gedreven. Boeren en herder begaven zich in het water, sommigen in een baaien of gestreepte onderbroek, doch de meesten met hun kleren aan. De kleren hielden ze aan om hun benen te beschermen tegen een haal of trap van een schaap en vermoedelijk ook wel om zich te beschermen tegen bloedzuigers. Ieder schaap kreeg een grondige beurt en op gepaste momenten kwam de fles te voorschijn, want ook dit hoorde bij het gebeuren.
Voor de borrel nam men dan een vogeltje; dit is een jeneverglaasje zonder voet en het vogeltje had dan een drukke dag. Men vertelde grollen en moppen en in een uitstekende sfeer kregen alle schapen een flinke wasbeurt, waarbij tussentijds de fles terdege werd aangesproken. Als het werk was geklaard, gingen allen op de wal en de kleren werden dan zo goed als het ging wat gedroogd. Het is een keer voorgekomen, dat iemand zijn boven- en onderbroek uit had, maar het lange hemd niet over het hoofd kon krijgen. De boeren stonden er omheen en maakten allerlei grimassen, maar het lukte niet. Plotseling een lelijk woord - hier niet voor herhaling vatbaar- en dan: "Geef mij een mes" en met een forse snede haalde hij onder grote hilariteit het hemd van onder tot boven open. De herder ging met zijn gewassen schapen weer richting Grolloo en de boeren pakten de hekken op de wagens en gingen zo naar het dorp, in een uitstekende stemming.
Toch is het wel gebeurd, dat de herder en enkele boeren zo dronken waren, dat ze bijkans niet meer konden lopen; ze werden op een wagen gelegd en iemand anders ging met de schapen naar Grolloo.
EEN GRAZIGE WEI
Tot eind maart ging de scheper met zijn kudde ook naar en in het groenland om daar de schapen te laten weiden.
Maar niet iedere boer was hiervan gediend en daar hield de scheper terdege rekening mee; hij hield zich aan de regels van het spel.
Op een morgen - het was prachtig voorjaarsweer - ging de scheper over de Osdiek met zijn kudde naar de hei, zoals gezegd het beloofde een mooie dag te worden, hij had er echt zin in. Even over de Osdiek wilde hij linksaf, doch dit ging niet door, hij kwam een boer tegen, die terug kwam van zijn land. "Zo weer met de schaopen naor 't gruunlaand". "Neen, zei onze scheper, "dat mag niet meer, wij zitten al een week in april". "Dan bin ie een scheper van niks" zei de boer, maar hij was nou net één van die boeren, die de scheper liever niet in zijn land wilde hebben. Onze scheper zei niets meer maar zijn gedachten gingen razendsnel, hij wijzigde zijn koers en ging regelrecht met de kudde naar het groenland van de bewuste boer, deed het hek open en liet het land kaalvreten.
Tevreden zei hij tegen zichzelf: "Zo, dat was dat, die zal raar opkijken, als hij weer bij zijn land komt".
Als de scheper met de kudde terugkwam, knapte hij zich een beetje op en ging bij de boer, die aan de beurt was, zijn kostje ophalen. Soms bleef hij nog wat napraten rond de kachel, want èn de boer èn de scheper konden in de regel goed en smakelijk vertellen.
En het schijnt gebeurd te zijn, dat de scheper van het Oosteinde (Ten Hoor) die graag pruimde, bij het naar huis gaan een heel dikke pruim uit de tabakspot nam, welke de boer hem voorhield. Zo goed en zo kwaad als het ging, mompelde de scheper welterusten, deed de deur achter zich dicht, nam onmiddellijk de veel te dikke pruim uit zijn mond, halveerde hem en zei zeer tevreden in zichzelf: "Zo, nu heb ik ook nog een pruim voor morgen op de grote stille heide."
EEN HEIDELEGENDE: DOVE WANDER
In het Hooghaler Staatsbos, nabij Schattenberg blok 40, staan drie stenen zgn. zwerfkeien met een grenssteen. Op de middelste van deze drie stenen staat: Dove Wander.
Wie was deze Dove Wander? Was het een heidevorst of een herder, die doof was? Of iemand die de markegrens mede bepaalde of een persoon, die daar ergens heeft gewoond, want volgens bepaalde bronnen moet daar vroeger een huis hebben gestaan. Er is wel een gedicht van Doo'v Pieter en Doo'v Waander in Oostdrents dialekt berijmd, doch dit speelt zich af in het "Zudelek Veld" en wel tussen Zweeloo en Wezep.
Onze Dove Wander waarde al een hele tijd over de hei, want toen 60 jaar geleden de kinderen van Amen moesten helpen garven smijten, zeiden hun ouders soms boven op een korenmiet: "Kijk, daar heb je Dove Wander ook", die zich dan volgens zeggen als een schim rond zijn huis of over het heideveld bewoog.
Vroeger liep er over de hei een zandweg van Amen richting Westerbork. Als men b.v. op visite ging, naar dit dorp, werd gezegd wij gaan langs Dove Wander naar Westerbork. Ook wordt er verteld, dat Dove Wander een scheidingssteen is van de marken Amen, Hooghalen, Zwiggelte en Grolloo.
En hier bij deze steen zouden de schepers van deze marken soms bij elkaar komen om gedachten uit te wisselen.
Dove Wander.
Zij haalden dan herinneringen op, vertelden over hun dorp en hun levensgewoonten, hun wel en wee en natuurlijk over de kudde. Hier konden ze op de toen haast eindeloze vlakte even de stilte en de kudde vergeten en volgens weer een ander verhaal was één van deze schepers, een zekere Wander en afkomstig uit Amen, doof.
Heden ten dage leeft deze Wander in gedachten nog voort en aan de rand van het Grolloërveld kunnen wij deze steen beschouwen als een monument van Dove Wander.
Dove Wander ligt betrekkelijk dicht bij de gemeentegrens van Rolde, Beilen en Westerbork.
Vanaf het parkeerterrein Melkwegpad - tussen Amen en Hooghalen - richting Schattenberg fietsend, ziet men aan de rechterkant een steen met het opschrift: 7/b 7-1-1-1937.
Hier is op die datum een boom geplant ter gedachtenis aan de trouwdag van nu prinses Juliana en prins Bernhard. Schuin er tegenover staat een prachtige driekantige zwerfkei. Dit is het drie-gemeentenpunt van Rolde, Westerbork en Beilen. In de Gemeente Rolde ligt daar aan de rand het prachtige natuurreservaat "Het Hingsteveen", groot 72 Ha.
Grenssteen Rolde-Beilen-Westerbork.