Toegankelijkheid

Grolloo van verleden tot heden

TURF STEKEN

 

turfsteken

Twee akertjes en een pul gebruikt in het veen en bij de oogst.

 

De boeren en ook wel anderen, die in het bezit waren van een stuk heide met een ven, gingen daar ieder jaar turf graven en op de hei zudden steken.

 


 1k0.jpg

Veengereedschap.

Bij het turf graven werd het veen uit een kuil naar boven gebracht, in turven gestoken en op het zetveld te drogen gelegd. Na enkele dagen drogen werden ze gekeerd en nog eens gekeerd en als ze droog genoeg waren in dijken gezet. Daarna in de bult, terwijl in de loop van de zomer de gedroogde turven met paard en wagen naar huis werden gehaald. Bij het zudden steken (dit zijn heideplaggen met een laagje humus en veen er onder) werd een stuk heide afgebrand en hiervan werden langwerpige zudden gestoken. Een goede steker stak 4 keer toe, twee keer opzij, één keer achterlangs en één keer onderdoor.
Een hele dag zudden steken noemde men een dagwerk wat ± 2000 stuks opleverde. Zudden van een hoog gedeelte bevatten veel zand en deze werden dan wel schertsend zandzudden genoemd en dat waren niet de beste. Men had dan soms meer zand dan as in de asla. 's Avonds bij het naar bed gaan, werd zo'n zudde wel ingestreken en in de asla gelegd. Het restje vuur en as wat nog in de kachel was, werd er over gestreken; de zudde ging er niet van branden, doch smeulen en de volgende morgen kon moeder de kachel zo weer aanmaken.
Bij het turfgraven en zuddensteken was men de hele dag van huis: men nam brood en pannekoeken mee en na pasen (!) iedere dag twee eieren. Daarnaast koffie, welke in een grote pul werd gedaan, vermengd met water.
Ook werd wel eens azijn - of edikwater meegenomen, maar dit was niet zo bevorderlijk voor het werk; men werd er slap van. Verder werd er wel een flesje bier in een pul geledigd en weer aangevuld met water.

En zo moet het in die tijd in de regio van Grolloo geweest zijn. Een groots gebied met een rijke wildstand van patrijzen en korhoenders. Korhoenders, die met een drijfjacht soms in koppels van wel 80 met een snelle vlucht over het veld vlogen, korhoenders die aan de rand van de heide meestal hun balts- of bolderplaatsen hadden.
Het Halkenveen was een eldorado voor wulp, bokje, scholekster, tureluur enz. en op de afgestoken zuddenvelden broedde de kievit.
De kiekendief, een ietwat slungelachtige vogel, was beslist niet zeldzaam; in het dorp werd deze stootvogel wel hoendervalk genoemd. In de vennen huisden verschillende watervogels, zoals wilde eend, zomer- en wintertaling, waterhoentje en ons kleinste eendje, de dodaard.
Ook hazen kwamen veelvuldig voor; het is met een drijfjacht wel eens gebeurd, dat het wild met een boerenwagen werd opgehaald.
Konijnen kwamen in mindere mate voor; deze zaten meestal in het hoge gedeelte van het veld evenals de vos, die nogal eens werd aangetroffen en uitgegraven op de Halkenheugt.