Grolloo van verleden tot heden
VAN HEIDE TOT BOS
Algemeen
De heidevelden rond Grolloo zijn gedeeltelijk gecultiveerd (veldslagen) en voor een groot gedeelte aangekocht door de Staat.
In en om de dertiger jaren heerste er in ons land een grote werkloosheid en sociale voorzieningen waren er bijna niet. De kerk kon hier en daar het leed iets verzachten, doch dit was bij lange na niet genoeg.
Om de werklozen toch aan het werk te krijgen, zocht de regering allerlei mogelijkheden om dit te bewerkstelligen. Zodoende werden de heidevelden ten westen van Grolloo in 1931 door de staat aangekocht voor de prijs van ± f 125,-- per hectare. Hoe stonden de eigenaren er toen tegenover? Over het algemeen was men ingenomen met deze verkoop, men kreeg een grote som geld ter beschikking, de schulden konden worden afgelost, men kon er gereedschap of andere dingen voor kopen; het was voor verschillende mensen een uitkomst in die moeilijke tijd. Van boeren die in die tijd in één keer 30 of 40 hectare aan de staat verkochten werd destijds wel gezegd dat ze in één keer in goede doen waren.
Het heideveld ten oosten van Grolloo (Boerhaarsveld en de Strengen, nu boswachterij Borger) werd later aangekocht en hier ging de Staat wel tot plm. f 425,-- per hectare.
De aangekochte kavels lagen vaak gericht op het dorp; ze waren van achteren breed en werden in de dorpsrichting steeds smaller. Bij de verdeling van de gronden had men destijds de kerktoren als vast richtpunt gekozen. De percelen werden daardoor wel torenslagen genoemd. Rond Rolde is dit veel duidelijker zichtbaar doordat deze toren veel ouder is.
Er werden twee barakken kampen gebouwd, één tussen Grolloo en Schoonloo (achter de voormalige boswachterswoning) en één tussen Schoonloo en Elp (nu ingang van het Uteringskamp). In ieder kamp werd een kok aangesteld, Zeegers en Pultrum, die er voor moesten zorgen, dat de arbeiders van voedsel werden voorzien.
Voor het brood moest men zelf zorgen en dit werd door de bakker gebracht.
Een brood van 12 ons kostte in die tijd 24 cent en ook toen had je al een moordende konkurrentiestrijd. De bakker kon in één keer een groot aantal broden plaatsen. De één deed er een halve cent af, de ander nog eens een halve cent en die het laagst was, werd de uitverkoren bakker.
Bakker Jan Luinge uit Grolloo was één van die bakkers en iedere avond om plm. 5 uur ging hij of één van zijn personeelsleden met een tweewielige platte venterskar, weer of geen weer, naar eerstgenoemd barakkenkamp om daar brood te bezorgen.
Deze werklozen waren vogels van diverse pluimage: kantoormensen, winkeliers, bouwvakkers, zelfs advokaten enz. Voor degenen, die nog nooit met een spade of stek gewerkt hadden, was het een ontzettend zware klus. Bovendien was het prestatiewerk. Naar hetgeen men presteerde, werd men uitbetaald.
Ze kwamen overal vandaan, zelfs uit Amsterdam en werden met bussen naar de barakken gebracht. Vanuit de regio kwamen ze op de fiets. Ook vanuit Grolloo ging men wel heide spitten o.a. Hendrik Enting, Roel Reinders, Jan van Putten en vermoedelijk nog wel meer. En zo begon voor deze mensen de werkverschaffing. Er werden ploegen samengesteld met een voorman. De te spitten kavels werden opgemeten en men begon te spitten van maandagmorgen tot zaterdagmiddag. Iedere dag werd weer reikhalzend uitgezien of de mand ook boven in de mast ging, welke midden op de hei stond, want dan was het schoft (schafttijd). Ook was dit op de zaterdagmiddag het sein om naar huis te gaan.
De verdiensten varieerden van f 10,-- tot f 14,-- per week al naar gelang men presteerde en diegene die in een ploeg niet mee kon komen, had het er erg moeilijk mee, want hij was het mikpunt van spot en allerlei verwensingen.
Het was toen zelfs zo dat als iemand thuis nog neveninkomsten had van een paar gulden dan mocht hij b.v. maar drie of vier dagen heidespitten omdat hij anders boven zijn budget kwam. Er was één ploeg bij, die met kop en schouders boven de andere uitstak; deze werd dan ook "de gouden ploeg" genoemd (ploeg Braxhoven).
En zo vergleed de ene dag na de andere. Bij bar en boos weer, moest men maken dat men in de schuur kwam, soms kilometers ver, want er was maar één schuur zonder komfort en zonder verwarming. Later zijn er verplaatsbare schuurtjes of keetjes bijgekomen.
En als het bij zomerdag bloedheet was, gebeurde het wel, dat het drinkwater te snel opraakte. De Staat had voor dit drinkwater twee putten geslagen en de werklozen moesten soms ver om hun dorst te lessen. U kunt deze putten nog zien. Een fraai gerestaureerde bij blok 34 en één aan de rand van blok 109, nu omgeven door prikkeldraad en zonder mantel. Ook konden de paarden, die werden gebruikt hier hun dorst lessen. Een heel bekend paardeboer was Siebe Bonder.
Waterput bij blok 34.
Bij het heidespitten stuitte men geregeld op keien, grote en kleine. Bij duizenden lagen ze op of onder de hei. De grote werden later gebruikt als markeringsstenen en de kleinere werden gebruikt voor de wegen. Alle wegen die door het Staatsbos lopen zijn gemaakt van deze keien. Later zijn ze gedeeltelijk geasfalteerd.
Zo werden in de periode 1933-1935 de keien wegen aangelegd.
De vennen zijn gelukkig gespaard gebleven, want men ging niet verder dan tot aan de rand van het ven. Eén van de redenen voor het sparen van de vennen was dat men het veen nodig had voor de turf, die voor de verwarming, kookkachel en kookpot onmisbaar was.
Het Eerste Dillingsveen, tweede Dillingsveen, Gommersveen, Halkenveen, Blankenveen, Witteveen enz. zijn nu prachtige natuurreservaten. De drie eerste vennen zijn genoemd naar de boeren, die de desbetreffende slagen destijds in hun bezit hadden. Het Gommersveen wordt ook wel Gerkersveen genoemd naar de toenmalige eigenaar.
Later is het in handen gekomen van veearts Staal en caféhouder Berend Smit uit Assen. Zij hebben het weer verkocht aan de fam. Gommers, wonende op het Katveld (nu Elperweg) in Grolloo. Genoemd veen ligt in het grote komplex wat men het Grolloërveen noemt, doorsneden door de straatweg die van Grolloo naar de Elperstraat loopt, blok 85.
Aan de oude Elperweg die tussen blok 84 en 85 loopt, is dit ven prachtig gelegen met op de achtergrond enige vliegdennen, die tientallen jaren regen, hagel, ijzel en stormen trotseerden, waardoor ze breed uitgewaaid en grillig van vorm zijn.
Aan de rand van het veen bevinden zich nog de contouren van de twee watermolens, die hier hebben gestaan; twee tonmolens, die op de wind gedraaid moesten worden. Later werden deze tonmolens vervangen door één zelfsteller, die zich zelf naar de wind kon regelen.
Genoemd ven, dat voor de storm van 1972 praktisch ingesloten was door het bos, is nu één grote kaalslag; duidelijk zijn de sporen van de storm te zien. Op dit ven hield de ijsvereniging van Grolloo in de dertiger jaren wel schaatswedstrijden. Men ging dan lopend naar het Gommersveen, zelfs wel naar het Zwarte Water (of Elpermeer). Verschillende goede schaatsenrijders uit ons dorp hebben op het Gommersveen hun triomfen gevierd.
Het Gommers- of Gerkersveen.
PRESTATIEWERK
0, ik ben zo moe van al dat spitten
En moet er echt waar even bij gaan zitten
Om aan mijn vrouw en kinderen te denken
Hier leef ik in een wereld zonder geschenken.
's Morgens nog moe van het bed opgestaan
Om weer monotoon dezelfde weg te gaan
Toch maakt dit leven je inwendig sterk
Er zijn immers veel meer bezig met dit werk.
Zo verlopen de dagen lang en stag
en reikhalzend zie ik uit naar de zaterdag
Om mijn rijkdom thuis te gaan ontmoeten
Vaak denk ik, wat moet ik op die heide zoeken.
Doch het is voor mij een .... ja, hoe moet ik het zeggen?
Je kunt deze toestand zo maar niet verleggen
Zodat ik toch maar weer moet gaan spitten
En er zo nu en dan heel even bij ga zitten.
Zo is mede door mijn hulp de heide ontgonnen
Wellicht wachten mij na deze andere bronnen
Om met de mijnen wat meer samen te wonen
Zou dit werkelijkheid worden of alleen maar dromen?
S. Luinge
Toch hadden de mensen in het veen ook simpele genoegens. Eén van de arbeiders was zeer goed van de tongriem gesneden en als de opzichter niet in de buurt was, klom hij bovenop een keet; de anderen er om heen en soms ook wel boeren uit Grolloo die aan de rand van de hei hun werk hadden en dan bootste hij Hitler na, die toen in Duitsland macht begon te krijgen. Hoe deze mensen dat aanvoelden? In ieder geval wel zo, dat ze de spade een ogenblikje konden vergeten. Een andere keer hield hij, gelijk een dominee, een preek waar hij zo diep op in ging, dat sommige toehoorders de tranen in de ogen kregen van het lachen.
Tijdens een zware onweersbui gingen allen in de keet, op één na. Hij ging achter de keet staan en bijna gelijk met een bliksemflits liet hij zijn spade met een dreunende slag op de blikken platen van de keet neerkomen; de bliksem was ingeslagen. Men raakte volkomen in paniek en binnen enkele seconden zat men klem in de deuropening en met de schrik nog in de benen en uitermate kwaad op degene, die hen dat geleverd had, moest men weer spitten en had men weer stof tot praten.
Af en toe kwam de opzichter langs, die een peil op zijn handstok had, want men moest ongeveer een halve meter diep spitten en dit werd van tijd tot tijd gepeild. Toen de stok even tegen een schuurtje werd geplaatst, kreeg iemand een grandioos idee: "ik zaag ongeveer één decimeter van de stok af, dan hoeven wij niet zo diep te spitten."
Dit gebeurde ook, doch helaas, deze vlieger ging niet op want het werd ontdekt. Toch was dit weer een verzetje in al die monotone dagen.
Bij deze humor zou nog het volgende vermeld kunnen worden: trad men een schaftkeetje binnen, dan zag men onmiddellijk dat de wanden geheel beschreven waren met rijmpjes en/of spotgedichten. Eén daarvan stond bijna in elke schaftkeet nl.:
Wie hier vrolijk binnenhuppelt
Wordt er gauw weer uitgeknuppeld
of deze:
Die zijn vader of moeder heeft vermoord
Al was het maar één van beide
Die past precies hier in dit oord
Op de grote stille heide
Hij komt weer tot bezinning
Op deze Drentse ontginning
En snel weer tot bedaren
Met zijn handjes vol met blaren!!!
Vóór het heidespitten ging men ook wel branden, want afgebrande heide spitte beter. Ook toen al gold de stelregel: gemak dient de mens, doch met dit zware werk moeten wij die uitspraak met een korreltje zout nemen. Het gebeurde vermoedelijk zó aan de Elperkant; als de dag er weer op zat, nog even een blik over het gedane werk en bekijken wat morgen gespit moest worden wat in brand werd gestoken zodat het de volgende dag gemakkelijker zou gaan. De werklozen gingen naar de barakken en de vlammen vonden gretig voedsel in de lange hei. Een boer uit Elp zag dit. Daar aan de rand van de hei, die in brand stond, had hij een akker koren, die aan het rijpen was. Hij spoedde zich er onmiddellijk naar toe, want hij wilde kostte wat het kostte zijn koren behouden.
Hoe het precies gebeurd is weet niemand. Misschien is hij bewusteloos geraakt door de grote rookontwikkeling, doch deze boer uit Elp kwam jammerlijk in de vlammen om. Een stukje tragedie en zo zal er in die periode wel meer zijn gebeurd. Mysteries op de heide, hun geheim bewarend en vervlogen in die dertiger jaren.
Dit was een korte schets van het leven op het heideveld rond Grolloo.
De boeren en andere eigenaren, die hun slagen waar een ven in zat, aan de Staat hadden verkocht, bedongen het turf graven en zo mocht men 30 jaar na het passeren van de akte nog turfgraven. Ook werden er wel veenputten verhuurd. Van deze mogelijkheid tot turfgraven is nog jaren gebruik gemaakt, doch toen de steenkool in opmars begon te komen, is het langzamerhand minder geworden en uiteindelijk, voordat de vastgestelde jaren om waren, geheel opgehouden.
Alhoewel er toch enkele boeren waren, die hun graafrecht alle jaren hebben laten gelden.
Ook ging de Staat wel veenputten verhuren. Vooral in de oorlog is hier veel gebruik van gemaakt. Zo'n put werd verhuurd voor f l,-- per kubieke meter. De Staat verhuurde ook wel zuddenveld en hier moest men f 2,-- per are voor betalen.
In de herfst van 1932 is men begonnen bomen te planten en wel in vak 50, het Iberenzand (kraaiheide), waarin nu de Iberenplas ligt.
Dit planten gebeurde door een planter en een plantjongen; de plantjongen had de school verlaten en kon bij de Staat een cent bijverdienen, want verder studeren was maar voor een enkeling weggelegd.
De planter verdiende f 2,15 per dag en zijn maatje f 0,70 per dag. Het laatste was een welkome aanvulling voor moeder om de touwtjes aan elkaar te knopen.
Voor dit loon moest men zes hele dagen werken, echter op zaterdag was men een uur eerder vrij.
Dat was voor het verschonen, zei men toen.
Het Ieberenzand werd ingeplant met de grove den en zo is bloksgewijs de omgespitte heide ingeplant, niet alleen met de grove den, maar ook met de fijnspar, eik, beuk enz.
Dit werk viel niet onder de werkverschaffing, doch werd door het Staatsbosbeheer betaald.
In 1939 was het projekt zo goed als klaar en het resultaat is het tegenwoordige Staatsbos. Een bos dat dus voor een belangrijk deel door de grote werkloosheid van de dertiger jaren tot stand is gekomen. Natuurlijk missen wij dat prachtige wijdse en haast eindeloze heidegebied en moeten wij in onze omgeving tevreden zijn met enkele restanten die gespaard zijn gebleven.
Toch mogen wij ons gelukkig prijzen in zo'n gebied te wonen met een dergelijk groot en prachtig afwisselend bos.
Het Staatsbos, geen natuurlijk bos, maar toch een bos met vele schakeringen, waarin de vennen prachtig bewaard zijn gebleven. Omzoomd met naald- of loofbos met een uitgestrekt wegennet, met fietspaden, ruiterpaden, wandelpaden, de blokken allen gemarkeerd door genummerde stenen.
Dit staatsbos is de laatste tijd enkele malen zwaar beschadigd door natuurrampen. Nog steeds zijn alle wonden niet geheeld.
Het resultaat van de storm in 1972.
In 1966 werden door ijsafzetting grote bospercelen zodanig vernield dat alle bomen in dergelijke gebieden gekapt moesten worden. In de daarop volgende jaren is men overgegaan tot nieuwe aanplant.
Een complete ramp veroorzaakte de storm van 13 november 1972. Deze storm die aangroeide tot een ziedende orkaan liet in het bos een enorme ravage achter. Duizenden bomen lagen onder en over elkaar, verschillende wegen waren totaal versperd en dit alles in een paar uur tijd.
Het was een aanblik om stil van te worden en op zo'n moment besef je pas hoe nietig de mens is vergeleken bij de machtige natuur. Het staatsbos Grolloo verloor 20% van het bosbestand wat gelijk is aan ongeveer 150 hectare. Schoonloo verloor zelfs 25%.
Het heeft maanden geduurd voor dit hout allemaal was opgeruimd. Op enkele plaatsen in het bos heeft men de ontwortelde bomen trouwens laten liggen om te zien hoe een dergelijk bosperceel zichzelf verder zal ontwikkelen. Terwijl men volop aan het werk was om de ravage van de novemberstorm op te ruimen vernielde een tweede storm in het begin van 1973 opnieuw grote gedeelten bos. De kale gedeelten in de bossen rond Grolloo en de gedeelten met jonge aanplant zijn de gebieden waar destijds genoemde stormen hun vernietigende werk hebben verricht.
De eerste boswachter van de boswachterij Grolloo was dhr. Rezicht. Hij oefende deze functie uit tot 1936. Hij werd opgevolgd door dhr. Meutstege, die van 1936 tot 1969 boswachter is geweest. Hij was een echte boswachter, iemand die liefde had voor zijn werk en een groot stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van het bos.
Ook het staatsbos ten oosten van Grolloo is mede door hem gerealiseerd. Hij hield zich ook geregeld bezig met het uitzetten van speur- en oriënteringstochten. Niemand kende het bos dan ook beter dan Meutstege. Ook na zijn ambtsperiode kon je altijd een beroep op hem doen. Na Meutstege was het dhr. Schol, die het beheer kreeg over boswachterij Grolloo en Hooghalen. Schol, wonende in Rolde, stamt uit een echte boswachtersfamilie. Zijn broer, wonende in Grolloo, is jarenlang boswachter geweest in Gieten.
Door reorganisatie van de Dienst Staatsbosbeheer zijn de taken op het ogenblik anders verdeeld. Dhr. ing. Bakker voorheen boswachter van Schoonloo is per oktober 1982 aangesteld als Hoofd van het distrikt Midden Drenthe met daarbinnen de boswachterijen Schoonloo, Grolloo en Hooghalen.
Met het dagelijks beheer van de boswachterijen Grolloo en Hooghalen is dhr. Staal belast.
Een oud-gediende is Hendrik Lomulder, wonende in Westerbork en begonnen als plantjongen. Hij is nu bosopzichter. Geboren en getogen in het bos heeft hij 50 jaar zijn diensten gegeven aan het Staatsbos Grolloo.
Daarnaast is dhr. Coers belast met het toezicht, bewaking en voorziening van de boswachterij Grolloo.
Als eerste houtvester fungeerde dhr. ing. Jansen. Deze werd opgevolgd door dhr. ing. Kühn. Daarna dhr. ing. Broekhuizen, terwijl dhr. ing. Kalb nu houvester is over het Staatsbosbeheer Drenthe.
Wat is het doel en de funktie van het huidige Staatsbosbeheer? De dienst van het beheer houdt zich bezig met het beheren van bos en natuurterrein. Zij geeft tevens voorlichting aan partikulieren en Gemeenten. Ook adviseert zij bij meldingen inzake de Boswet. In het algemeen wordt bij het beheer van de boswachterijen uitgegaan van de meervoudige doelstelling: instandhouding en ontwikkeling van bossen en natuurterreinen ten behoeve van houtproduktie, rekreatie, natuurbeheer en landschapsschoon.
De Ieberenplas op een zonnige dag.
Wat de rekreatie betreft: het Staatsbosbeheer doet er ontzettend veel aan om het de rekreant zo aangenaam mogelijk te maken. Deze tak heeft de laatste jaren haar vleugels wijd opengeslagen. Steeds meer mensen gaan met vakantie en men gaat er in de weekeinden op uit. Duizenden zoeken ontspanning, ook in de kontreien van Grolloo en één van die plekken waar ze hun dagelijkse beslommeringen kunnen vergeten is het Staatsbos. Dit is voor ieder vrij toegankelijk. De Ieberenplas (kraaiheide) met zijn strand biedt bij zomerdag aan vele mensen verpozing. In de buurt zijn een speelweide, picknick plaatsen, dagrekreatiemogelijkheden, ruiterpaden en gemarkeerde wandelroutes. Tevens is er de mogelijkheid van een rondleiding onder geleide. Er is een informatieschuur aan de weg Schoonloo-Elp, waar voorlichting wordt gegeven over het wezen van het Staatsbos. Hier kan men zelfs een film laten draaien die een schat van informatie geeft over het bosgebeuren. Met een kaart met bloknummers kunnen wandelingen gemaakt worden en met de hulp van de genummerde markeringsstenen, is altijd te bepalen waar men zich bevindt. Vele mogelijkheden dus.
NATUURBEHOUD
Op verschillende plaatsen in het bos, staan bordjes met het opschrift "Natuurreservaat". Dit zijn gebieden, die niet verstoord en verontrust mogen worden. Deze reservaten zijn de zgn. rustgebieden voor wild, gevogelte en vegetatie. Eén van de mooiste reservaten is het Halkenveen, een langgerekt moeras- en veengebied, betrekkelijk ondiep. De heide is hier grotendeels overwoekerd door het bentgras, hetgeen een uitstekende broedplaats is voor verschillende watervogels.
Het Halkenveen is 30 ha groot. Ook het Blankenveen, Witteveen en Grolloërveen zijn prachtige natuurreservaten. Verschillende natuurpaden doorkruisen het bos met hier en daar bordjes welke uitstekende informatie geven over bomen, vegetatie, bodemgesteldheid, korstmossen, struikheide, dopheide, kraaiheide, pijpestrootje enz. Ongetwijfeld komt men op een wandeling wel eens een met gaas omrasterd blok met in een hoek een verhoging van palen en plaggen tegen. Dit is een reeënsprong. Als een ree op één of andere manier in zo'n omrasterd blok is binnengekomen, kan hij er via zo'n reeënsprong gemakkelijk weer uit. Buiten het Staatsbos heeft het Staatsbosbeheer verschillende objekten onder haar beheer, verkregen door b.v. ruilverkaveling, waaronder ook verschillende houtwallen, die wij gelukkig in onze omgeving rijk zijn. Eén voorbeeld hiervan is het zogenaamde Kerkepad, dat waarschijnlijk van Amen naar Grolloo heeft gelopen. Het ligt achter de boerderijen van Gommers, Boer, Enting en Hagting aan de Amerweg. Het is een pad, dat daar langs kronkelt met een prachtige hout- of boswal, begroeid met oeroude eiken, elzen, lijsterbessen, hulstbomen en wilgen met hier en daar een paar berken, sommige gedrapeerd met een heksenbezem. De ondergrond is begroeid met bentgras en dichte braamstruiken en verschillende soorten planten. Het is een langgerekt stukje natuur, dat gelukkig behouden is gebleven.
.
Het zgn. kerkepad.
HOUTVOORZIENING
Is het bos bepaald niet uitsluitend voor de houtvoorziening gerealiseerd, toch is dit een aspect dat niet vergeten mag worden. Door een deskundige worden geregeld bomen gemerkt, die kaprijp zijn of bomen die moeten worden gekapt om andere de gelegenheid te geven zich verder te ontplooien. Dit merken noemt men ook wel blessen. Deze bomen worden dan gezaagd en buiten het bos gesleept. Vroeger deed het Staatsbosbeheer dit allemaal zelf, doch tegenwoordig wordt dit voor een deel door houthandelaren gedaan. Dit hout wordt opgemeten en per kubieke meter aan de houthandelaar verkocht. Het vindt zijn weg naar zagerijen, vezelindustrie, papierfabrieken, stuthout voor de bouw enz.
Vooral in de twee laatste decennia neemt de ekonomische betekenis van de houtproduktie toe. Op wereldniveau is er nu reeds een tekort ontstaan . De verwachting is, dat dit zal toenemen, zodat de produktie van hout ook in Nederland hoe gering die ook is t.o.v. landen als Zweden, Canada enz. belangrijk is. Het Staatsbosbeheer probeert deze produktie harmonisch te kombineren met andere funkties van het bos. (landschap, natuur en rekreatie).